Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp





Zinsontleding
2


Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les





Zinsontleding
2


Grammatica


Nederlands: over zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat een persoonsvorm is

Slide 2 - Open vraag

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft het getal aan en de tijd van de zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.
Uitzondering is het gezegde! Dat is één zinsdeel, ook als ze niet bij elkaar staan.

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen
VC1a: 
Maak opdracht 3, 4 en 5
Bladzijde 249


Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 4 
1 moet 
2 kunnen 
3 wordt 
4 zijn 
5 maakten 
6 heeft 
 
Opdracht 5 
1 heeft 
2 mag 
3 is 
4 Hoeft 
5 heeft 
6 hadden 

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Maken: zinsdelen en persoonsvorm
VC1a: opdracht 1  bladzijde 29

C2a: opdracht 1, 2 en 3 bladzijde 244

H2c: Maak opdracht 1 bladzijde 242 
Maak opdracht 1 en 2 bladzijde 28 en 29

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 1 

1 een leger van terracottasoldaten - wel zinsdeel 
2 op de terugweg acht kilo zwerfafval - geen zinsdeel; 
dit zijn twee zinsdelen: op de terugweg en acht kilo zwerfafval 
3 huiswerk - geen zinsdeel; 
het zinsdeel is geen huiswerk 
4 geneeskrachtige werking - wel zinsdeel 
5 uit de overstroomde stad - geen zinsdeel; 
het zinsdeel is berichten uit de overstroomde stad 
6 in het verkeer - wel zinsdeel 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heet het belangrijkste werkwoord in een zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 18 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? 'Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.'
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 22 - Quizvraag

Grammatica
Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde 
Na deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

Leg nu in je eigen woorden uit wat het werkwoordelijk gezegde is

Slide 25 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde

  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 26 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen:  onderwerp
Ne deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 27 - Tekstslide

Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. 

Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Leg nu in je eigen woorden uit wat het onderwerp is

Slide 30 - Open vraag

Onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
  3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp
VC1A
Maak opdracht 2 en 3 
bladzijde 29

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 2 

1 Vaak / verslindt / een hamstermoeder / een aantal jongen uit haar nest. 
ow = een hamstermoeder 

2 Liggen / de tropen / tussen de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring? 
ow = de tropen 

3 Honden / kunnen / anders dan katten / behoorlijk grijs / worden / op hun oude dag. 
ow = Honden 

4 Wil / een groep studenten uit Heerlen / met een 3D-printer / een auto / produceren? 
ow = een groep studenten uit Heerlen 

5 Doorgaans / worden / de jongste kuikens van een zeearend / door hun oudere broers en zussen / uit het nest / gegooid. 
ow = de jongste kuikens van een zeearend 

6 Cabaretier Jochem Myjer / kan / heel wat bekende Nederlanders / imiteren. 
ow = Cabaretier Jochem Myjer 
 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 3  

1 Schaatsers / rijden / met klapschaatsen / per ronde / tienden van seconden (/) sneller.  
ow = Schaatsers  

2 Op zoek naar eten / breken / beren / vaak / auto’s en caravans / open.  
ow = beren  

3 Volgens milieutechnici / kun / je / met een zuinige douchekop / veel water / besparen.  
ow = je  

4 Zijn / de aardpolen / anders dan miljoenen jaren geleden / nu / permanent (/) bevroren?  
ow = de aardpolen  

5 Bij Body Worlds / worden / geprepareerde menselijke lichamen / getoond.   
ow = geprepareerde menselijke lichamen  

6 Welk woord / zou / in het Nederlands / het meest / gebruikt worden?  
ow = Welk woord  

Slide 33 - Tekstslide

Oefenen
VC1a: 
Maak opdracht 6 en 7
Bladzijde 249 en 250


Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 6 
1 Een aardige leraar 
2 de woorden explosie en applaus 
3 de finale 
4 Joris 
5 De brandweerlieden 
5 een klein jongetje 
 
Opdracht 7 
1 het gebouw (enk) 
2 Makers van een glossy (meerv) 
3 de aardappelsoort bintje (enk) 
4 de bliksem (enk) 
5 een lange rij populieren (enk) 
6 mensen (meerv) 

Slide 35 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Zet de zin in een andere tijd. Verleden tijd of tegenwoordige          tijd. 
2. Verander het getal van de zin. Enkelvoud of meervoud. 
3. Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.


Slide 36 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Zet de zin in een andere tijd. Verleden tijd of tegenwoordige          tijd. 
2. Verander het getal van de zin. Enkelvoud of meervoud. 
3. Maak van de zin een vraag. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.


Slide 37 - Tekstslide

Nu jij!
Jurre heeft voor zijn verjaardag wel twintig uitnodigingen gestuurd.

Andere tijd:

Ander getal:

Vragend:

Slide 38 - Tekstslide

0

Slide 39 - Video