Les 11/04/2022

Grammatica woordsoorten les 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten les 2

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen
Leg je huiswerk (opdracht 2 en 4 blz 121) op de hoek van je tafel. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Wat weet je nog? + herhaling theorie
- Huiswerk bespreken  
- Werken in Nieuw Nederlands online 



Slide 3 - Tekstslide

Je vingerafdrukken blijken door de jaren heen heel langzaam te veranderen
A
vingerafdrukken = zn
B
veranderen = hww
C
blijken = zww
D
de = olw

Slide 4 - Quizvraag

New Yorkers kunnen straks gratis internetten bij speciale WiFi-prullenbakken.
A
New Yorkers = bn
B
kunnen = zww
C
internetten = zww
D
prullenbakken = blw

Slide 5 - Quizvraag

Veel jongeren willen tijdens hun campingvakantie graag lekker barbecueën.
A
jongeren = bn
B
willen = zww
C
campingvakantie = bn
D
barbecueën = zww

Slide 6 - Quizvraag

Herhaling theorie 
  • Zelfstandig naamwoord (zn): Een woord voor mensen, dier, plant ding of gevoel -> kat, huis, winkel  

  • Bepaald lidwoord (blw): de & het 

  • Onbepaald lidwoord (olw): een 

  • Bijvoeglijk naamwoord (bn): Verteld iets over een zelfstandig naamwoord -> het mooie huis 

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling theorie 
  • Zelfstandig werkwoord (zww): Als er één werkwoord in de zin staat is het altijd een zelfstandig werkwoord -> ik fiets vanaf school naar huis

  • Hulpwerkwoord (hww): Komt voor in zinnen met meer dan één werkwoord. Ze helpen het gezegde te maken -> ik heb een nieuwe telefoon gekregen

  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staat, staat het zelfstandig werkwoord meestal achter in de zin. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden? (10 woorden)

Slide 9 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst een mens, dier of een ding aan. 
  • Bijvoorbeeld: deze vrouw, dat paard, die fiets

De aanwijzende voornaamwoorden zijn:
  • deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde dezelfde 

Slide 10 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
Het aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan, maar het kan ook alleen staan.
Als het alleen staat, kan je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter bedenken. 

  • Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Belangrijk om te weten:

  • De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzende voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door dit en deze
  • Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de vragend voornaamwoorden? (4 woorden)

Slide 13 - Open vraag

Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnm)
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Ze staan meestal aan het begin van een vraag:
  • Wie van jullie wil even een boodschap voor mij doen?
  • Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?

Slide 14 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
  • Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen. 

Leer de vragend voornaamwoord goed uit je hoofd!

Slide 15 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Belangrijk om te weten:

  • Wie en wat zijn geen vragen voornaamwoorden als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord:
    - Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds. 
  • Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden. 

Slide 16 - Tekstslide

Mijn broer heeft geen idee wie zijn kapotte cd-speler kan maken.
Wat is 'wie'?
A
aanw.vnm
B
vr.vnw

Slide 17 - Quizvraag

Die jongen zoekt een vriendin op wie hij echt kan rekenen.
Wat is 'die'?
A
aanw.vnm
B
vr.vnm

Slide 18 - Quizvraag

Hij houdt niet van zulke grapjes.
Wat is 'zulke'?
A
aanw.vnm
B
vr.vnm

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk: opdracht 2 & 4 blz 121

Slide 20 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak de extra opdrachten in Nieuw Nederlands online. Je mag zelf kiezen welk onderdeel je wilt oefenen. 
Hoe? Zelfstandig en stil 
Tijd? 10 minuten
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk

Geen huiswerk in verband met Pasen

Slide 22 - Tekstslide