wrkwoordspelling verleden tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Wat ga je vandaag doen?

- Lezen in je leesboek voor de leesopdracht (dat heb je al gedaan)

- herhalen persoonsvorm tegenwoordige tijd

- oefenen

- nieuwe lesstof

- oefenen

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Even weer oefenen!

Jij (hebben) een mooie fiets

1. heb
2. hebt
3. hebd

De docenten van klas 1 (gaan) vergaderen.

1. ga
2. gaat
3. gaan

Ik (zetten) thee voor mij moeder.

1. zette
2. zett
3. zetten
4. zet

Hij (bakken) pannenkoeken met zijn vader

1. bak
2. bakt
3. bakd
4. bakken

Hier volgt een stukje theorie over de verleden tijd! Kijk het HELE filmpje!

Schrijf (in je schrift) de werkwoorden juist: in VERLEDEN TIJD

1. Zij (hebben) een verjaardag gisteren.

2. Oma (helpen) haar buurvrouw met boodschappen doen.

3. Ik (haasten) me gisteren om de bus te halen.

4. Vorig jaar (spelen) de voetbalclubs nog wedstrijden in juni.

5. Hij (worden) geholpen door de buurman.

6. Mijn moeder en ik (wandelen) vorige week 6 km.

Maak een foto van je schrift met antwoorden, OF stuur de antwoorden via een privebericht in Webex!

Ik snap hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.

1. ja
2. nee
3. een beetje

Ik snap hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd schrijft.

1. ja
2. nee
3. een beetje

Heb je nog vragen over dit onderwerp?

Voordat je de lessonup afsluit, meld je even af in Webex bij je docent!

Tot woensdag!