In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 7: samenlevingsvormen
Je kent het kernconcept institutionalisering.
Je kunt de samenlevingsvorm van de jaren 20-60 met daarbij behorende kenmerken omschrijven.
Je kunt de begrippen verzuiling en ontzuiling uitleggen.
Je oefent met onderzoeksvaardigheden.
Slide 1 - Tekstslide
Deze periode
Terug in de tijd om de kernconcepten institutionalisering, democratisering, individualisering en rationalisering beter te begrijpen.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Institutionalisering
Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regelsvastgelegd wordt in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
Slide 4 - Tekstslide
Stappen die je moet zetten bij het toepassen van het kernconcept institutionalisering.
Omschrijf welke regels of waarden
er zijn te herkennen in de bron.
Omschrijf dat die regels invloed
hebben op het gedrag van mensen.
Omschrijf op welke manier die
regels invloed hebben op het gedrag van mensen.
Slide 5 - Tekstslide
Toepassen
In twee-drietallen.
Leg uit dat je toetsweken bij ons op school kunt zien als een voorbeeld van institutionalisering.
Schrijf jullie antwoord duidelijk op.
Slide 6 - Tekstslide
Verzuiling
De samenleving was opgedeeld in drie (of vier) levensbeschouwelijke en sociaaleconomische groepen:
Katholiek
Protestants
Socialistisch
(Liberaal)
Mensen bleven voornamelijk binnen ‘de eigen zuil’ en de cultuur was sterk collectivistisch.
Slide 7 - Tekstslide
Gezinsleven ('20-'60)
Kostwinnersgezin en bevelshuishouding: er was sprake van een duidelijke rolverdeling tussen man en vrouw en een grote machtsafstand.
Het gezin kun je zien als een sociale institutie, omdat er regels zijn waardoor iedereen weet wat er van hem of haar verwacht wordt.
Slide 8 - Tekstslide
Veranderingen in instituties (Na WOII)
In de wet veranderde onder andere het volgende:
1. De opbouw en de uitbreiding van de verzorgingsstaat
2. Wetswijziging in 1956: vrouwen werden niet langer als handelingsonbekwaam gezien.
Slide 9 - Tekstslide
Voordelen
Gedrag wordt gereguleerd
Er wordt steeds meer geredeneerd vanuit regels en procedures
Leidt tot zingeving (bijvoorbeeld statieflessen)
Nadelen
Gedrag wordt voorspelbaar, wat leidt tot meer vrijheid
Slide 10 - Tekstslide
Voor de volgende les!
Schrijf 5 kenmerken op van een kostwinnergezin (paragraaf 7.1).
Bedenk 3 indicatoren waarmee je meetbaar kan maken of iemand uit een kostwinnergezin komt (hoofdstuk 5).
Je gaat een onderzoek uitvoeren naar de verschillen in generatie en soorten huishoudens, stel de hypothese op.
Vraag je ouders naar jouw indicatoren -> schrijf een korte conclusie en neem evt. een foto mee van het gezin van je ouders.
Klaar met stap 3? Aan de slag met de tekstverkenners (blz. 35 werkboek).
Slide 11 - Tekstslide
Het gezin voor de jaren 60
Er is sprake van ongelijke verdeling van macht. de machts- afstand is groot.
1. Iedereen wist wat er van hem verwacht werd.
2. Vader zorgt voor het inkomen.
3. Moeder zorgt voor de kinderen en het huishouden.
4. Kinderen hielpen moeder mee.
5. Gehuwde vrouwen waren handelingsonbekwaam.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdstuk 7: samenlevingsvormen
Je kent het kernconcept institutionalisering.
Je kunt de samenlevingsvorm van de jaren 20-60 met daarbij behorende kenmerken omschrijven.
Je kunt de begrippen verzuiling en ontzuiling uitleggen.
Je oefent met onderzoeksvaardigheden.
Slide 13 - Tekstslide
Conclusies van onderzoeken
In welke sector werkte moeder?
In hoeverre waren de kinderen
verantwoordelijk voor het huishouden?
In hoeverre deed je wat
vader vroeg?
Slide 14 - Tekstslide
Vul aan..
In de jaren 20 was er sprake van 1)... waarbij er weinig contact was tussen bijvoorbeeld de katholieken en de 2)...
Vrouwen hadden in een gezin weinig te zeggen. Dat wordt ook wel het 3)... of het 4)... gezin genoemd. Dankzij de institutionalisering, wat het proces is waarbij een complex van 5)... en min of meer 6)... ... vastgelegd worden in 7)... ... kregen vrouwen meer vrijheid bijvoorbeeld door de invoering van het 8) ... kiesrecht. Wat inhoudt dat zij mochten gaan stemmen.