HNE Duits V2 Kapitel 4, Woche 15 Personal Pronomen

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Dienstag 2. April - 2024
Woche 14 - Frühling
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Dienstag 2. April - 2024
Woche 14 - Frühling

Slide 1 - Tekstslide

4

Slide 2 - Video

00:44
Wat hoorden we zojuist over Hanni die Osterhase

Slide 3 - Open vraag

00:56
Was sind Ostereier?
A
Lecker
B
in allen Farben von jedem Tier
C
ein Fruchtbarkeitssymbol
D
Die Eier von Hasen

Slide 4 - Quizvraag

01:05
Welke betekenis heeft het Osterfeuer?

Slide 5 - Open vraag

02:01
Welke traditie is NIET waar.
A
In NL en DE: het zoeken van eieren.
B
In USA: een paasparade
C
In Oekraïne: een paastaart die aan het eind verdeeld wordt
D
In Polen: geven ze elkaar een ei met een boodschap.

Slide 6 - Quizvraag

Was machen wir heute?
- Hausaufgaben überprüfen (Prüfung do 18 April!)
- letzte Grammatik 
- Hausaufgaben

Slide 7 - Tekstslide

Übung 10 

Slide 8 - Tekstslide

Übung 11

Slide 9 - Tekstslide

Also: was wisst ihr jetzt:
1) hoe je moet ontleden 
2) der en ein-Gruppe en welke woorden erbij moeten
3) werkwoorden met een vaste naamval

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik: Personal Pronomen
zijn ook in 3e en 4e naamval "anders"
1e naamval ken je al: idewis

Slide 11 - Tekstslide

1e naamval = onderwerp
(nominativ)
ICH
DU
ER / SIE / ES

WIR
IHR
SIE/SIE
Ich esse ein Brötchen
Du trinkst Cola.
Ich liebe das Buch.

1) wat is gezegde?
2) wat is het onderwerp?
(wie of wat + gezegde)

Slide 12 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP

Ich esse ein Brötchen
Du trinkst Cola
Ich liebe das Buch.

Hoe zoek je het lijdend voorwerp?


Lijdend voorwerp in Duits = 
4e naamval (akkusativ)

Slide 13 - Tekstslide

4e naamval = lijdend voorwerp
ICH - MICH
DU - DICH
ER - IHN
SIE - SIE
ES - ES
WIR - UNS
IHR - EUCH
SIE - SIE

Akkusativ:
zb
1: gezegde
2: wie/wat + gezegde
3: wie/wat + gezegde + o

ich liebe dich
ich trainiere das Mädchen


Slide 14 - Tekstslide

du
ich
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
dich
mich
ihn
es
sie
uns
sie/Sie
euch

Slide 15 - Sleepvraag

Ich sehe ....... jeden Tag.
A
er
B
ihn

Slide 16 - Quizvraag

Zij willen ons zien.
Sie möchten ... sehen

Slide 17 - Open vraag

3e naamval = meew. voorw
ICH - MIR
DU - DIR
ER - IHM
SIE - IHR
ES - IHM
WIR - UNS
IHR - EUCH
SIE - IHNEN


Dativ
ich kaufe ihm einen Hund
du gibst ihr ein Geschenk


Slide 18 - Tekstslide

ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir

Slide 19 - Sleepvraag

Welk voornaamwoord past in de zin: Sie schickt ________(mij) eine E-Mail.
A
mir
B
mich
C
ich
D
ihr

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoord voor de zin: Ich zeige _______(jou) der Ausgang.
A
dich
B
du
C
dir
D
euch

Slide 21 - Quizvraag

Vervolledig de zin: Ich gebe ____________ einen Apfel.
A
ihn
B
sie
C
dir
D
du

Slide 22 - Quizvraag

Sie geben ..... (haar) einen Apfel

Slide 23 - Open vraag

let op betekenis

Slide 24 - Tekstslide

Hausaufgaben
Lektion 4: Übung 6, 7 
Lektion 5: Übung 7, 8 + 9

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

1

Slide 27 - Video

08:50
Wer hat Enna weh getan?
A
Der Putzkraft
B
Der Elektriker
C
Die Schwester
D
Der Koch

Slide 28 - Quizvraag

1

Slide 29 - Video

1

Slide 30 - Video

02:46
Wer war den Mörder?
A
die Ehefrau
B
der Artz
C
die Schwester
D
die Putzfrau

Slide 31 - Quizvraag

02:12
Jedes Obst hat einen anderen Preis. Was sind teurer: Orangen oder Zitronen?
A
Orangen
B
Zitronen

Slide 32 - Quizvraag