In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
V2 les 1 Sociaal gedrag
Slide 1 - Tekstslide
Aan het eind van deze les :
kan je uitleggen wat een respons is en benoemen hoe een respons optreedt
kan je het verschil tussen uitwendige prikkels en inwendige prikkels benoemen
kan je het verschil tussen een sleutelprikkel en een supranormale prikkel benoemen
kan je de begrippen; sociaal-, voortplantings- (baltsgedrag en broedzorg), territorium- en overspronggedrag beschrijven en herkennen
kan je de rangorde van dieren die in een groep leven bepalen
Slide 2 - Tekstslide
Maak je aantekeningen schrift
Noteer de datum en de naam van de Les: V2 les 1 Sociaal gedrag.
Maak van iedere informatie dia een korte aantekening
Slide 3 - Tekstslide
prikkel en respons
een prikkel is iets dat je ruikt, hoor of voelt.
Inwendige prikkel is iets wat je voelt: honger, dorst, pijn, motivatie, hormomen
Uitwendige prikkel is iets wat in de omgeving gebeurt: een geluid, een geur
respons = reactie op de prikkel. Gedrag ontstaat door inwendige en uitwendige prikkels. Gedrag is alles wat een mens of dier doet
Slide 4 - Tekstslide
Respons
Slide 5 - Tekstslide
sleutelprikkel
sleutelprikkel = prikkel die altijd hetzelfde gedrag tot gevolg heeft
respons = reactie
respons op sleutelprikkel is aangeboren
Slide 6 - Tekstslide
Supranormale prikkels
Supranormale prikkels: versterkte sleutelprikkel
Leidt tot een sterkere respons
Overdreven eigenschappen = gebruik maken van supranormale prikkels
Slide 7 - Tekstslide
Gedrag ontstaat door prikkels. Wat is een prikkel?
A
Iets wat je ruikt, proeft, ziet of hoort
B
alles wat een mens doet
C
een handeling
D
een verandering van gedrag
Slide 8 - Quizvraag
Om gedrag uit te voeren heeft een dier prikkels nodig. Dit kunnen inwendige prikkels zijn of uitwendige. Wat is een respons op een INWENDIGE prikkel?
A
Nest maken voor jongen op komst
B
Een muis ziet een kat
Slide 9 - Quizvraag
Supranormale prikkels zijn altijd uitwendige prikkels
A
waar
B
onwaar
Slide 10 - Quizvraag
Sleutelprikkel
A
Prikkel die steeds dezelfde reactie oproept
B
Een specifieke prikkel voor zenuwcel
C
Prikkel die zorgt voor een extra sterk respons
D
Prikkel waar je aan gewend raakt en niet meer op reageert
Slide 11 - Quizvraag
6) Is een groot namaak-ei buiten het nest een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag? En is een normaal ei buiten het nest een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag?
A
Alleen een groot namaak-ei buiten het nest
B
Alleen een normaal ei buiten het nest
C
Zowel een groot namaak-ei als een normaal ei buiten het nest
Slide 12 - Quizvraag
Sociaal gedrag
Sociaal gedrag is gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar. Let op d
Bij sociaal gedrag is het gedrag van het ene individu van dezelfde soort een prikkel voor een ander individu van dezelfde soort.
Dit gedrag kan een houding, een geluid, een kleur, een geur of een gebaar zijn.
Slide 13 - Tekstslide
Paringsgedrag
Baltsgedrag
Gedrag om partner aan te trekken en te motiveren voor paring
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Territoriumgedrag
Territorium
gebied rond de nestplaats
Territoriumgedrag
gedrag om het territorium af te bakenen en te verdedigen tegen indringers
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Dreig/ Imponeergedrag
Gedrag waarin een dier zich zo groot en indrukwekkend mogelijk maakt.
Slide 18 - Tekstslide
Overspronggedrag
Wanneer dreiggedrag lang duurt kan overspronggedrag optreden.
Ze kunnen niet kiezen tussen aanvallen en vluchten.
Laten gedrag zien dat 'niet passend' is bij de situatie.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Voedingsgedrag
Al het gedrag dat dieren vertonen rondom wat, wanneer en hoe ze eten.
Slide 21 - Tekstslide
Broedzorg
Het verzorgen van eieren en jongen
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Verantwoorde behuizing
Om natuurlijk gedrag te stimuleren is er steeds meer aandacht voor verantwoorde behuizing van dieren
Slide 24 - Tekstslide
Nadelen onverantwoorde huisvesting
Verwondingen
Stereotype gedrag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Wat is territoriumgedrag?
A
Gedrag om het territorium af te bakenen en te verdedigen tegen indringers
B
Gedrag om te slapen
C
Gedrag om te vluchten
D
Gedrag om te jagen
Slide 27 - Quizvraag
Wat is broedzorg?
A
Het verzorgen van eieren en jongen
B
Het beschermen van het territorium
C
Het vinden van voedsel
D
Het bouwen van een nest
Slide 28 - Quizvraag
Wat is sociaal gedrag?
A
Gedrag van soorten ten opzichte van elkaar
B
Gedrag van een individu ten opzichte van zichzelf
C
Gedrag van individuen ten opzichte van andere diersoorten
D
Gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar
Slide 29 - Quizvraag
Wat is paringsgedrag?
A
Gedrag om partner aan te trekken en te motiveren voor paring
B
Gedrag om partners te vermijden
C
Gedrag om voedsel te zoeken
D
Gedrag om te slapen
Slide 30 - Quizvraag
Wat is verantwoorde behuizing?
A
Het verhogen van de levensverwachting van dieren
B
Om natuurlijk gedrag te stimuleren is er steeds meer aandacht voor verantwoorde behuizing van dieren
C
Het voorkomen van ziektes bij dieren
D
Het voeren van dieren in gevangenschap
Slide 31 - Quizvraag
Wat is voedingsgedrag?
A
Al het gedrag dat dieren vertonen rondom wat, wanneer en hoe ze eten.
B
Het gedrag van dieren tijdens het paren
C
Het gedrag van dieren tijdens de jacht
D
Het gedrag van dieren tijdens de winterslaap
Slide 32 - Quizvraag
Wie is de baas?
Bij het leven in groepen is er vaak een rangorde. De rangorde zie je terug in speciale regels en het gedrag.
Het dier bovenaan de rangorde =
Dominant
Het dier onderaan de rangorde =
Onderdanig
Slide 33 - Tekstslide
Bij veel dieren die in groepen leven is er sprake van een rangorde. Wat is een rangorde?
A
De volgorde van dieren van oud naar jong
B
De volgorde waarin dieren mogen eten
C
Het oudste dier is de baas
D
Volgorde van onderdanig tot dominant
Slide 34 - Quizvraag
In een dierentuin leven vijf witte neushoorns samen in een groep, één mannetje en vier vrouwtjes. Een onderzoeker noteert regelmatig hoe vaak de dieren dreiggedrag vertonen tegen elkaar, zoals brullen, duwen en stoten met de hoorn. Uit de resultaten trekt hij conclusies over een rangorde binnen de groep. In een schema geeft hij die rangorde weer (zie de afbeelding). Geef de naam van de neushoorn die het laagst in de rangorde staat