Grammatica H6

Welkom!
Start periode 3 
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Start periode 3 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- artikel lezen
- kijken naar periode 3 
- Grammatica zinsdelen - Check
- Aan de slag

Doel:
les 1 
- Je verdeelt zinnen in zinsdelen;
- Je benoemt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend en meewerkend voorwerp  en de bijwoordelijke bepaling in zinnen. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

artikel lezen 
timer
12:00
Lees het afile:///C:/Users/rp.hogervorst/OneDrive%20-%20Stichting%20Het%20Rijnlands%20Lyceum/Documents/rls%202425/teksten/tekst%20wie%20een%20boek%20leest.pdf
rtikel, vervolgens bespreken we het. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redekundig ontleden -  Je kijkt naar groepjes woorden met een bepaalde functie in de zin

(Taalkundig ontleden - Je kijkt naar elk individueel woord en benoemt het soort woord)

Persoonsvorm -  Dit werkwoord geeft aan in welke tijd de zin staat en of het enkelvoud of meervoud is.
Onderwerp - Dit gedeelte van de zin vertelt wie of wat de handelaar in de zin is.

Werkwoordelijk gezegde - Alle werkwoorden van de zin samen (onderwerp handelaar)
Termen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm -  Dit werkwoord geeft aan in welke tijd de zin staat en of het enkelvoud of meervoud is. Zet de zin in een andere tijd/ hoeveelheid = de pv veranderd. 

Zin in delen verdelen -  De pv staat op de tweede plek, alles daarvoor is 1 zinsdeel. Puzzel zo dat elk zinsdeel in zijn geheel voor de pv kan staan

Onderwerp - Uitvoerder pv - maak een vraag: Wie of wat + pv?

Werkwoordelijk gezegde - Alle werkwoorden van de zin samen (onderwerp handelaar)
Hoe vind je het ook al weer?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Max wilde de GP van Australië erg graag winnen.

pv = Max wil de GP van Australië erg graag winnen. / Max en Lewis wilden de GP van Australië erg graag winnen - pv = wilde

Zinsdeelstrepen: Max | wilde | de GP van Australië | erg graag | winnen.

Ow = Wie wilde? -> Max wilde = Max = ow

Gezegde = PV + overige ww = Wilde winnen
Voorbeeld:

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zinnen over in je schrift en ontleed ze:
(je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?

2. Op maandag ging de buurman van mijn ouders het huis schilderen

3. In de vakantie hoop ik naar de film te gaan.

4. The Super Mario Bros movie is de beste film die ik ooit gezien heb. 
Checken

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?
pv = heeft (enkelvoudige zin)
ow = de advocaat
wg = heeft verteld




Checken

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?
pv = heeft (enkelvoudige zin)
ow = de advocaat
wg = heeft verteld

2. Op maandag ging de buurman van mijn ouders het huis schilderen
pv = ging  (enkelvoudige zin)
ow = de buurman van mijn ouders
wg = ging schilderen


Checken

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

3. In de vakantie hoop ik naar de film te gaan.
pv = hoop  (enkelvoudige zin)
ow = ik 
wg = hoop te gaan

4. The Super Mario Bros movie is de beste film die ik ooit gezien heb. 
pv = is, heb (samengesteld)
ow = The Super Mario Bros movie, ik
wg = is, gezien heb

Checken

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar er is meer...

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actie (persoonsvorm)
Uitvoerder (onderwerp)
Waarmee wordt de actie uitgevoerd (lijdend voorwerp)
Wie moet er meewerken aan je actie? (meewerkend voorwerp)
Waar, wanneer, hoe, hoelang, waarom? (bijwoordelijke bepaling)
Maar er is meer...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm = Tijd veranderen of hoeveelheid veranderen
Onderwerp = wie/wat + persoonsvorm
Lijdend voorwerp = Wat of wie + pv + ow 
Meewerkend voorwerp = Aan/voor wie /wat + pv + ow + lv 
Bijwoordelijke bepaling = Waar, wanneer, hoe, hoelang, waarom?
Zinsdelen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.

Het lijdend en meewerkend voorwerp. 
Gebruik altijd deze volgorde 
(persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp)

- vergelijk het met pannenkoeken bakken.. 

Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = 
ow = 

Wat gooit de docent? = 
lv = 
Het lijdend voorwerp. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = gooit
ow = de docent

Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = 

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug = aan de docent

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel van de zin waaruit blijkt voor wie iets gedaan wordt of aan wie iets gegeven wordt.  (staat zelf buiten de handeling)

Staat vaak aan of voor bij
Als het er niet staat, kun je het toevoegen

Antwoord op de vraag:
Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
(onthoud het pannenkoeken bakken, hou je aan die volgorde!)
Meewerkend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV =                                                LV
OW =                                           MV
Gez =                       
Meewerkend voorwerp

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV = heb                                                 LV = het bloemetje
OW = ik (wie heeft iets gekocht?)   MV = voor mijn oma
Gez = heb gekocht                           
Meewerkend voorwerp

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je praat met iemand
a. Je vertelt iets aan iemand
b. Je vertelt iemand iets
Geen mv
mv = (aan) iemand

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetselvoorwerp

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetselvoorwerp
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel wat hoort bij het werkwoord noem je een voorzetselvoorwerp.

Ik reken op je komst.
'rekenen op' is een vaste combinatie
op je komst = voorzetselvoorwerp

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het voorzetselvoorwerp aan:
benieuwd zijn ...

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

voorzetselvoorwerp

"Hij staat te wachten op het perron."

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij is dol op yoghurtijs.

Het voorzetselvoorwerp is:

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin met een voorzetselvoorwerp

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Onderstreep de PV 
2. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

Voor haar kinderen kookt mevrouw Hogervorst een gezonde maaltijd.


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Onder streep de pv 
2. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

 
De kleine jongen vermaakte zich prima in de vakantie


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zinsdelen die we net benoemd hebben noem je de bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Bruno laat zijn hond uit.
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Kevin de bus voor zijn neus wegrijden?
A
Kevin
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik
heb
een heel mooi boek
gekocht
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde
werkwoordelijk  gezegde

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat boek zou ik het liefst meteen willen lezen.

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer stuur je je oma een vakantiekaartje?

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5 en 6 en H35 
Nakijken huiswerk

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5
en 6 en H35 1
Nakijken huiswerk

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat:
Leren: H6: theorie: diagnostische toets maandag 27-1 
Oefenen op cambiumned.nl redekundig ontleden 
Maken opdrachten: 5, 7, 8, 9, 10, 11 
Hoe:
Je werkt zelf en je mag fluisterend hulp vragen. 
Wanneer:
Je start vandaag en je maakt het dinsdag af. 
Huiswerk dinsdag: 
Leren H6 theorie en oefenen op cambiumned.nl redekundig ontleden 
alvast starten met het huiswerk. 
Neem dinsdag ook je leesboek mee! 

Aan de slag

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 48 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 49 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.