HA - week 17 - Grammatica ZD H56 - les 1

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom 
- Presentaties
- Grammatica zinsdelen H5 en H6
- Aan de slag


Doel:
- Je kunt aangeven waarmee iets gedaan wordt in een zin, en hoe dat zinsdeel heet.
- Je herkent een ontvanger
- Je kunt de zin aanvullen met extra informatie 


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Voor de presentatoren:

- Zorg dat je alvast in de Meet zit, daarin deel je zelf je scherm. 
 (je mag ook alleen voor presenteren kiezen)
- Zorg dat al je geluid op je laptop uitstaat, anders gaat het 'zingen'. 
Presenteren

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 4 - Tekstslide

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets = onderwerp
iemand doet iets ergens mee lijdend voorwerp
iemand doet iets voor iemand/ geeft iets aan iemand = meewerkend voorwerp
Iemand doet iets op een plaats en tijd of op een bepaalde manier
Het lijdend voorwerp. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = gooit
ow = de docent

Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp

De sportieve leerling geeft de tennisbal terug aan de docent.
De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug = aan de docent

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 7 - Tekstslide

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.

Kijk wel altijd in deze volgorde (persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)
- vergelijk het met pannenkoeken bakken - daar  start je ook niet met de stroop, dan de boter en de eieren. Dan krijg je geen lekkere pannenkoeken. Dat is met zinsontleding ook zo! 

Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp!
De ontleedvolgorde 

Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (MV) geeft aan voor wie iets is bestemd.

  • begint vaak met het voorzetsel aan of voor
  • aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik geef mijn vriendin het cadeautje
A
Geen meewerkend voorwerp
B
ik
C
mijn vriendin
D
het cadeautje

Slide 10 - Quizvraag

Klaasje

geeft

Marthe
de roze jurk
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp

Slide 11 - Sleepvraag




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag




A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag



A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quizvraag

Zinsdelen:

In een zin hebben de verschillende onderdelen, verschillende rollen. 

Onderwerp is de handelaar
Gezegde is de handeling
Lijdend voorwerp ondergaat iets
meewerkend voorwerp ontvanger
Bijwoordelijke bepaling: plaats, tijd, uitleg (overig)

Slide 16 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp:

Staat vaak aan of voor bij
Als het er niet staat, kun je het toevoegen

Antwoord op de vraag:
Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
(onthoud het pannenkoeken bakken, hou je aan die volgorde!)

Slide 17 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp:

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV = heb                                                 LV = het bloemetje
OW = ik (wie heeft iets gekocht?)   MV = voor mijn oma
Gez = heb gekocht                           

Slide 18 - Tekstslide

Je praat met iemand
a. Je vertelt iets aan iemand
b. Je vertelt iemand iets
Geen mv
mv = (aan) iemand

Slide 19 - Tekstslide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De docent heeft de bal naar de leerling gegooid. 


Slide 20 - Tekstslide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd


Slide 21 - Tekstslide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De arts schreef de patiënt een kuur voor.


Slide 22 - Tekstslide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De zon schenkt ons warmte en vitamine D.

Slide 23 - Tekstslide

De zinsdelen die we net benoemd hebben noem je de Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 24 - Tekstslide

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind

1. Zet strepen
2. zoek pv
3. Zoek ow
4. zoek gz
5. zoek lv
6. zoek mv
7. zoek bwb (overige)

Slide 25 - Tekstslide

Wat:   
Hoofdstuk 5: grammatica zinsdelen (meewerkend voorwerp) - start opdracht + opdracht 1, 2, 3, 4(2 zinnen) en 8B

Hoofdstuk 6: Grammatica zinsdelen (bijwoordelijke bepaling) - Opdracht 1, 2  3 en 7B

Wanneer: 
Deze week



Aan de slag

Slide 26 - Tekstslide