§5 Lijdend voorwerp

§5 Lijdend voorwerp 
Lesdoel: Aan het einde van de les kan je het lijdend voorwerp in de zin vinden. 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§5 Lijdend voorwerp 
Lesdoel: Aan het einde van de les kan je het lijdend voorwerp in de zin vinden. 

Slide 1 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of ondergaat.
Zo vind je het lijdend voorwerp
1. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde
2. Stel de vraag: wie / wat + gezegde + onderwerp
3. Het antwoord op de vraag is het LV
4. Kun je geen antwoord geven op die vraag? Dan is er geen LV.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Die nare jongen heeft mijn feestmuts zomaar verscheurd? 
PV: heeft
OW: wie heeft? Die nare jongen
WG: heeft verscheurd

LV: Wat heeft die nare jongen verscheurd? Mijn feestmuts = LV


Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels:

Slide 4 - Woordweb

1
2
3
4
5
persoonsvorm
zinsdelen verdelen
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 5 - Sleepvraag

Welke vraag stel je bij een lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open vraag

Ik
heb
een boek
gekocht.
Onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
persoonsvorm

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Bruno laat zijn hond uit.
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Mats de bus voor zijn neus wegrijden?
A
Mats
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 10 - Quizvraag

De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde

Slide 11 - Sleepvraag

Lijdend voorwerp (lv):
Tip: een lv begint NOOIT met een voorzetsel: 
in-op-naast-achter-voor-met-volgens-aan-bij-langs-onder-over enz.
Aan het werk = dus GEEN lijdend voorwerp!

Slide 12 - Tekstslide

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 13 - Quizvraag

Bedenk een zin met een lijdend voorwerp erin.

Slide 14 - Open vraag

Opdracht: 
1. Bedenk vijf zinnen. Twee, drie of vier zinnen moeten een lijdend voorwerp bevatten; je mag zelf kiezen hoeveel zinnen. 

2. Wissel je zinnen uit met die van je schoudermaatje. Noteer van elkaar de lijdend voorwerpen uit de zinnen. 

3. Lever de beste twee zinnen in bij je docent. Deze zinnen komen in de Kahoot! 

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk opdracht 2 en 3 

blz. 213 en 214 

Slide 16 - Tekstslide