In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema - Ordening
B1 t/m 6
Slide 1 - Tekstslide
wat gaan we vandaag doen?
herhalen: thema Ordening
B1 t/m 6
herhalen voor de toets
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je nog van ordenen?
Slide 3 - Woordweb
Wat is geen rijk bij het ordenen?
A
Bacteriën
B
Dieren
C
Mensen
D
Schimmels
Slide 4 - Quizvraag
Ordenen
Ordenen = het verdelen van een verzameling in groepen met hetzelfde kenmerk.
Slide 5 - Tekstslide
Ordening van organismen
Slide 6 - Tekstslide
Welke 3 kenmerken gebruiken we om de 4 rijken te vinden?
A
Celplasma, celkern, bladgroenkorrels
B
Celwand, celkern, bladgroenkorrels
C
Celplasma, celwand, bladgroenkorrels
D
Celwand, bladgroenkorrels, vacuole
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Organismen ordenen
Dieren
Planten
Schimmels
Bacteriën
Celwand
NEE
JA
JA
JA
Celkern
JA
JA
JA
NEE
BGK
NEE
JA
NEE
NEE
Hoeveel cellen?
1 of meer
1 of meer
1 of meer
1
Slide 9 - Tekstslide
Welke kenmerken hebben bacteriën?
A
Ze planten zich voort door deling
en hebben een kern
B
Ze planten zich voort door sporen
en hebben een kern
C
Ze planten zich voort door deling
en hebben geen kern
D
Ze planten zich voort door sporen
en hebben geen kern
Slide 10 - Quizvraag
Onder een microscoop is een cel te zien, MET celwand. Tot welke rijken kan deze dan behoren?
A
Planten
B
Bacterie
C
Dieren
D
Schimmels
Slide 11 - Quizvraag
Eencellige schimmel = gist
Planten zicht voort via deling
Een meercellige schimmel bestaat uit schimmeldraden
Planten zich voort via sporen = cellen waaruit een nieuwe schimmel kan ontstaan
Schimmels
Slide 12 - Tekstslide
Schadelijke schimmels
- bederven voedsel
- veroorzaken infectie
Nuttige schimmels
- zijn voeding
- helpen bij afbreken dode resten
- antibiotica productie
Slide 13 - Tekstslide
Een cel van een schimmel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 14 - Quizvraag
Fusariumschimmels kunnen bij planten ziekten veroorzaken. Tanja bekijkt door een microscoop een stukje wortel van een plant die ziek is door zo’n schimmel. Ze ziet wortelcellen en schimmelcellen. Heeft een wortelcel een celwand? En heeft een schimmelcel een celwand?
A
Geen van beide cellen heeft een celwand.
B
Alleen een wortelcel heeft een celwand.
C
Alleen een schimmelcel heeft een celwand.
D
Zowel een wortelcel als een schimmelcel heeft een celwand.
Slide 15 - Quizvraag
Schimmels zijn:
A
Altijd eencellig.
B
Eencellig of meercellig.
Slide 16 - Quizvraag
Schimmels worden ook gebruikt in de geneeskunde. Een medicijn van schimmels heet...
A
anti-schimmelcrème
B
antibiotica
C
paracetamol
D
ibuprofen
Slide 17 - Quizvraag
bacteriën en schimmels kunnen ook schadelijk zijn:
- voedselbederf
- infecties: ziekteverwekkers
Met een goede hygiëne kan je dit voorkomen.
Slide 18 - Tekstslide
Planten
het plantenrijk bestaat uit 3 stammen:
- wieren (algen)
- sporenplanten
- zaadplanten
Slide 19 - Tekstslide
wieren(algen)
Eencellige wieren
Meercellige wieren
Geen wortels, stengels of bladeren.
Geen bloemen
Slide 20 - Tekstslide
sporenplanten
sporenplanten hebben wortels, stengels en bladeren.
Ze planten zich voort met sporen.
Bekende sporenplanten zijn mossen en varens.
Slide 21 - Tekstslide
zaadplanten
Zaadplanten hebben wortels, bladeren, stengels en zaden.
Ze planten zich voort doormiddel van zaden.
We kunnen de groep zaadplanten verder indelen in bedektzadige en naaktzadigen.
Slide 22 - Tekstslide
Bij welke STAM van het plantenrijk hoort deze plant?
A
wieren (algen)
B
sporenplanten
C
zaadplanten
Slide 23 - Quizvraag
Sporenplant of zaadplant?
A
Zaadplant
B
Sporenplant
Slide 24 - Quizvraag
Kiezelwieren zijn eencellige wieren. Welke kenmerken hebben eencellige wieren? Ze hebben ....
A
Geen celwand en wel een celkern
B
Een celwand en geen celkern
C
Een celwand en wel een celkern
D
Geen celwand en geen celkern
Slide 25 - Quizvraag
Dieren
Slide 26 - Tekstslide
Indeling dierenrijk
De 7 stammen
Sponzen
Holtedieren/ neteldieren
Wormen
Weekdieren
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Gewervelden
Slide 27 - Tekstslide
Sponsdieren hebben:
A
een inwendig skelet met wervelkolom
B
inwendig skelet van hoornstof tussen de cellen
C
uitwendig skelet
D
uitwendig skelet van een pantser
Slide 28 - Quizvraag
Tot welke afdeling van het dierenrijk behoort dit dier?
A
Tot de holtedieren
B
Tot de weekdieren
C
Tot de wormen
D
Tot de stekelhuidigen
Slide 29 - Quizvraag
Een leerling maakt een verslag over een rups en een worm. Hij schrijft dat een worm en een rups beide geen skelet hebben.
Is dat juist?
A
Ja, want een rups is een soort worm
B
Ja, want een worm en rups zijn niet stevig
C
Nee, want een rups heeft een inwendig skelet
D
Nee, want een rups heeft een uitwendig skelet
Slide 30 - Quizvraag
Geleedpotigen
Geleedpotigen hebben een uitwendig skelet, een pantser.
Het lichaam van geleedpotigen bestaat uit stukjes; segmenten.
De poten bestaan ook uit kleine stukjes. Deze stukjes heten de leden.
Slide 31 - Tekstslide
Kenmerken van geleedpotigen zijn:
A
Tweezijdig symmetrisch: als je ze in twee gelijke helften deelt leven ze nog
B
Veelzijdig symmetrisch: Je kan ze op meerdere manieren in twee helften verdelen.
C
Tweezijdig symmetrisch: je kunt ze op één manier in twee gelijke helften delen
D
Ze hebben vleugels
Slide 32 - Quizvraag
Tot welke stam van het dierenrijk behoort de schorpioen?
A
Tot de geleedpotigen
B
Tot de gewervelden
C
Tot de stekelhuidigen
D
Tot de weekdieren
Slide 33 - Quizvraag
Gewervelde dieren
Gewervelde dieren zijn dieren met een wervelkolom.
Zoogdieren
Amfibieën
Reptielen
Vogels
Vissen
Slide 34 - Tekstslide
Tot welke groep van het dierenrijk behoort het dier in de afbeelding?
A
Neteldieren
B
Geleedpotigen
C
Gewervelden
D
Stekelhuidigen
Slide 35 - Quizvraag
Determineren
determineren: het opzoeken van een organisme waarvan je de naam niet kent.
Dit kan met een zoekkaart of een determineertabel.
Slide 36 - Tekstslide
Zoekkaart of tabel
Met een zoekkaart of determineertabel kun je een organisme opzoeken.
De naam van een organisme opzoeken noem je determineren.