3H - Nederlands les 3 ww-spelling

Nederlands
Woensdag 13 januari  
1 / 64
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 64 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Woensdag 13 januari  

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan voltooid deelwoord correct spellen. 
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen. 
  • Ik kan het onvoltooid deelwoord correct spellen.
  • Ik kan het infinitief correct spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag herhalen we de pvtt en pvvt, het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord. Vervolgens krijg je uitleg over het infinitief en het onvoltooid deelwoord. Aan het eind van de les hebben we dit volledige schema behandeld. 

Slide 3 - Tekstslide

Op welke manier wil je deze les werken?
Ik neem de LessonUps zelfstandig door.
Ik werk samen met een medeleerling.
Ik doe mee met de uitleg van de docent.
Ik wil samen opdrachten maken met de docent.

Slide 4 - Poll

Wat weet je nog?

Slide 5 - Tekstslide


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De verdachte heeft steeds ... (ontkennen) dat hij bij de inbraak betrokken was. 
A
ontkend
B
ontkendt
C
ontkent
D
gevervde

Slide 6 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De militairen brachten de ... (bevrijden) gijzelaars naar het hospitaal.
A
bevrijdde
B
bevrijde

Slide 7 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Heeft je vriend je ... (beloven) dat hij altijd alles eerlijk ... (vertellen).
A
beloofd, verteld
B
belooft, vertelt
C
beloofd, vertelt
D
belooft, verteld

Slide 8 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Ik kan niet goed studeren in die slecht ... (verlichten) kamer.
A
verlichtte
B
verlichte

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag! 
In de vorige lessen heb je geleerd hoe je de persoonsvorm vindt en hoe je die kunt schrijven in de tegenwoordige en de verleden tijd. Ook heb je geleerd hoe je het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord schrijft. Op de slides hierna kun je deze uitleg nog eens doorlezen als je dat wilt. 




Slide 10 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm (de ik-vorm)
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 12 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 13 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 14 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 15 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 16 - Tekstslide

Herhaling voltooid deelwoord 
De zinnen in de vorige slide bevatten moeilijke werkwoordsvormen. Deze vormen worden vaak verkeerd gedaan, omdat het niet duidelijk te zien is of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Bij het werkwoord 'fietsen' is het duidelijk te zien of het gaat om een persoonsvorm of om een voltooid deelwoord. 
'Ik fiets, ik fietste, ik heb gefietst'. 

Het is dus belangrijk dat je bij 'lastige' werkwoorden kijkt of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Slide 17 - Tekstslide

Herhaling voltooid deelwoord 
Maar wat is ook alweer een voltooid deelwoord en hoe schrijf je dit?

Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin. 
  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling voltooid deelwoord 
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Een voltooid deelwoord kan ook op een 'd' of 't' eindigen. Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je dan 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 19 - Tekstslide

VOORBEELDEN
  1. De trui is gebreid. - De gebreide trui.
  2. Het werkstuk is geprint. - Het geprinte werkstuk.
  3. Het kind werd gered. - Het geredde kind.
  4. Het schilderij is gestolen. - Het gestolen schilderij. 
Herhaling bijvoeglijk naamwoord
Zoals je misschien nog wel weet geeft een bijvoeglijk naamwoord extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
BV: De lege fles of een halve maand


Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn ingewikkelder om te schrijven. Een voltooid deelwoord kan namelijk ook als bijvoeglijk naamwoord geschreven gebruikt worden.


Als je een voltooid deelwoord als bijv. nw. schrijft, dan schrijf je dit zo kort mogelijk. Zie 'voorbeelden'. Het mag alleen zo kort mogelijk, als je het nog goed kunt uitspreken. Zie het voorbeeld van 'het geredde kind'. Als je 1 'd' schrijft, dan klopt het werkwoord niet meer als je het uitspreekt.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Leg in je eigen woorden uit wat een onvoltooid deelwoord is.

Slide 22 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

... (Vluchten) door de grotten werd James Bond ... (raken) door een kogel van zijn achtervolger. 
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 23 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
... (Vluchten) door de grotten werd James Bond ... (raken) door een kogel van zijn achtervolger. 

Slide 24 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

De weggestuurde leerling is ... (tergen) langzaam het lokaal uit ... (wandelen). 
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 25 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
De weggestuurde leerling is ... (tergen) langzaam het lokaal uit ... (wandelen). 

Slide 26 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

Zich een weg ... (banen) door de menigte keek Lex ... (zoeken) in het rond om zijn vrienden terug te vinden.
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 27 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
Zich een weg ... (banen) door de menigte keek Lex ... (zoeken) in het rond om zijn vrienden terug te vinden.

Slide 28 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

Doordat ik werd ... (ophouden) in het verkeer, heb ik mijn trein ... (missen)
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 29 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
Doordat ik werd ... (ophouden) in het verkeer, heb ik mijn trein ... (missen)

Slide 30 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

Toen Elkie haar enkel ... (kneuzen) had, kon ze zich alleen ... (steunen) op twee krukken voortbewegen. 
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 31 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
Toen Elkie haar enkel ... (kneuzen) had, kon ze zich alleen ... (steunen) op twee krukken voortbewegen. 

Slide 32 - Open vraag


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

De bewoners van het brandende huis zijn ... (hoesten) naar buiten ... (rennen)
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 33 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?
De bewoners van het brandende huis zijn ... (hoesten) naar buiten ... (rennen)

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Video

Leg in je eigen woorden uit wat een infinitief is.

Slide 36 - Open vraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

Een maand geleden ... (verpoten) de eigenaar van de volkstuin zijn plantjes. 
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 37 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

Een maand geleden ... (verpoten) de eigenaar van de volkstuin zijn plantjes. 
A
verpootte
B
verpoote
C
verpotte
D
verpote

Slide 38 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

... (verblinden) de laagstaande zon gisteren de chauffeur van het bestelbusje?
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 39 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

... (verblinden) de laagstaande zon gisteren de chauffeur van het bestelbusje?
A
verblinde
B
verblindde

Slide 40 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

Het ... (verwennen) kind wilde niet op zijn beurt ... (wachten). 

Verwennen is een ........
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 41 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

Het ... (verwennen) kind wilde niet op zijn beurt ... (wachten). 

Wachten is een ........
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 42 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

Het ... (verwennen) kind wilde niet op zijn beurt ... (wachten).

A
verwende, wachtten
B
verwendde, wachten
C
verwende, wachten
D
verwendde, wachtten

Slide 43 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren). 

Trachten is een ......
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 44 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren).

A
trachte
B
trachtte
C
tracht
D
trachdt

Slide 45 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren). 

inrichten is een ......
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 46 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren).

A
inrichte
B
inrichtte
C
ingerichte
D
ingerichtte

Slide 47 - Quizvraag


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren). 

Verhuren is een ......
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 48 - Quizvraag


 Wat is de juiste spelling?

De zakenman ... (trachten) zijn mooi ... (inrichten) penthouse vorig jaar voor enkele maanden te ... (verhuren).

A
verhuren
B
verhuuren
C
verhuurd
D
verhuurt

Slide 49 - Quizvraag

Schema werkwoordspelling

Slide 50 - Tekstslide

Werkwoordspelling oefenen
Op de volgende slide vind je een opdracht. In de opdracht krijg je oefenzinnen met de verschillende werkwoordsvormen. Gebruik je schema bij het maken van de opdracht. 

Slide 51 - Tekstslide

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer eerst om welke vorm het gaat (pvtt - pvvt - gw - vd - inf - bn) en daarna de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. 

  1. Na de melding ... (vinden) de boswachter het ... (doden) hert al snel. 
  2. Houtwormkevers kunnen veel schade ... (aanrichten) aan houten meubelen.
  3. Tijdens de excursie hebben de oudere leerlingen de eersteklassers ... (begeleiden).
  4. Luid ... (schreeuwen) ... (vluchten) de ... (schrikken) bewoner eergisteren uit het ... (instorten) pand.
  5. Pas na middernacht heeft de ober de kaarsen in het restaurant .... (doven). 
  6. ... (Aanvaarden) jij ook de nadelen van de geboden oplossing. 

Slide 52 - Tekstslide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 53 - Open vraag

Nakijken
Kijk de vorige opdracht zelf na. 




1. pvtt - vindt, bn - gedode
2. inf - aanrichten
3. vd - begeleid
4. od - schreeuwend, pvvt - vluchtte, bn - geschrokken, bn - ingestorte
5. vd - gedoofd
6. pvtt - aanvaard

Slide 54 - Tekstslide

In de afgelopen lessen hebben we het volledige schema behandeld!

Slide 55 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan voltooid deelwoord correct spellen. 
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen. 
  • Ik kan het onvoltooid deelwoord correct spellen.
  • Ik kan het infinitief correct spellen.

Slide 56 - Tekstslide


Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 57 - Quizvraag


Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 58 - Quizvraag


Ik kan het onvoltooid deelwoord correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 59 - Quizvraag


Ik kan het infinitief correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 60 - Quizvraag


Als ik kijk naar de eerste les, begrijp ik de werkwoordspelling nu beter.
A
Ja, veel beter.
B
Een beetje beter.
C
Nee, geen verschil.

Slide 61 - Quizvraag

Afsluiting + HW volgende les
Komende maandag sluiten we het onderdeel 'werkwoordspelling' af met een toets. Deze toets telt niet mee, maar komt wel in Magister te staan. Het laat dus wel zien hoe je op dit onderdeel scoort. 

Je kunt voor deze toets de theorie uit deze LessonUp leren. Online vind je veel oefenopdrachten. 

Bij de komende opdrachten dit schooljaar ga ik extra letten op de werkwoordspelling. Dit is een goed moment om jezelf hierin te trainen, zodat je geen (of in ieder geval véél minder) fouten meer maakt.


Slide 62 - Tekstslide


Heb je nog iets van mij nodig voor maandag? (extra opdrachten, uitleg, o.i.d.?)

Slide 63 - Open vraag



Hoe heb je deze manier van werken ervaren?

Slide 64 - Open vraag