Hoofdstuk 3.4 Goede inleiding en titel (les 2 di)

Welkom
Hoofdstuk 3.4 Schrijven

Leerdoelen van vandaag:
* je leert een goede inleiding schrijven;
* je leert een goede titel bedenken.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Hoofdstuk 3.4 Schrijven

Leerdoelen van vandaag:
* je leert een goede inleiding schrijven;
* je leert een goede titel bedenken.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe schrijf je een goede inleiding? 
  1. Je begint met iets opvallends om de aandacht van de lezer te trekken. Zoals een vraag of een persoonlijk verhaaltje. Dat noem je een 'binnenkomer'.

  2. Maar je geeft ook informatie over het onderwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding
Voor het eerst dit jaar hebben we een wedstrijd gewonnen en dat nog wel van de nummer twee. Wat was ons geheime wapen?

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding
Mijn moeder trok wit weg toen ze mij recht op het hekje af zag stormen met mijn mountainbike. Ze zag me al over de kop slaan. Ze wist natuurlijk niet dat ik de hele dag had geoefend met bunny-hoppen.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe schrijf je een goede inleiding? 
  1. Welke binnenkomer kun je bedenken in de inleiding van een verslag over een optreden, film, feest, wedstrijd die/dat je onlangs bijwoonde?

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je een goede titel? 
Twee functies:
1. Aandacht trekken (bijv. citaat, vraag stellen, belofte doen of getal noemen).
2. Aangeven waar de tekst over gaat (informatie geven).

Een titel eindigt nooit met een punt!
Vraagteken/uitroepteken mag wel.

Slide 6 - Tekstslide

Binnenkomer
in de inleiding

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Tekstslide

Hoe schrijf je een goede titel? 
  1. Welke titel kun je bedenken bij het verslag over het optreden, feest, wedstrijd etc. die je onlangs hebt gezien?

Slide 9 - Tekstslide

Passende titel

Slide 10 - Woordweb

Samenwerken
Ga samen aan de slag met.....

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden (p. 164)
Al eens besproken bij onderdeel lezen.






Mannelijk of vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
De hond ligt in zijn mand, hij ligt te slapen.
Ik leen het boek van Henk en Piet. Ik heb het van hen geleend.

Slide 12 - Tekstslide

Werkmoment
  • Je mag digitaal of in je schrift werken. 
  • Je maakt opdracht 8a en 8c.
  • Je maakt opdracht 9 (alleen h hoeft niet).
  • Je maakt opdracht 10.
  • Terugkoppeling einde les.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is je mooiste titel bij opdracht 8a?

Slide 14 - Open vraag

Afsluiting
  • Zorg dat je opdrachten 8 en 9 afhebt vóór donderdag.
  • Lees opdracht 12, 13 en 14 alvast door vóór de les. 

Slide 15 - Tekstslide