Herhalingsles H5/H6

Herhalingsles H5/H6
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles H5/H6

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les
Herhalen en oefenen van de begrippen en formules.

Slide 2 - Tekstslide

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven = redenen om te werken


  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen
  • Regelmaat in je leven
  • Nieuwe dingen leren

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn arbeidsmotieven?
A
het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
B
manieren om werk te doen.
C
redenen om te willen werken.
D
redenen waarom je moet werken.

Slide 4 - Quizvraag

(on)geschoold werk?
Ongeschoold werk = geen diploma voor nodig
(denk aan bijbaantje zoals vakkenvuller)

geschoold werk = beroepsopleiding nodig.
(denk aan timmerman, automonteur)

Slide 5 - Tekstslide

Als je een VMBO-TL diploma hebt gehaald kun je geschoold werk doen.
A
Juist, want je hebt een opleiding gehad
B
Onjuist, want je hebt geen opleiding gehad
C
Onjuist, want je hebt geen vakopleiding gehad.
D
Juist, want je hebt geen opleiding gehad

Slide 6 - Quizvraag

CAO of contract?
Waar staat dit in:
1. hoeveel dagen vrij je mag nemen als je gaat verhuizen CAO
2. wat je rechten zijn als je wordt gevraagd om over te werken CAO
3. wat jouw werktijden zijn CONTRACT
4.  hoeveel vakantiedagen je hebt CAO
5. hoeveel jij verdient CONTRACT 
6. wat je moet doen als je tussentijds wil opzeggen CONTRACT/CAO
Soms staan er afspraken in zowel het contract als de cao 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een CAO?
A
Afspraken over het werk voor een individu
B
Afspraken over het werk voor een grotere groep
C
Een contract die je tekent

Slide 8 - Quizvraag

Arbeidsmarkt
Wat is de arbeidsmarkt = geheel van vraag en aanbod van arbeid.
Vraag naar arbeid = vacatures = vrije banen en komt van bedrijven.
Aanbod van arbeid = werknemers die een baan willen 
Krappe arbeidsmarkt --> veel vraag en weinig aanbod
Ruime arbeidsmarkt -->  veel aanbod en weinig vraag.

Slide 9 - Tekstslide

op de arbeidsmarkt
a. Zijn bedrijven de vragers naar arbeid
b. Zijn werknemers de aanbieders van arbeid
A
a en b zijn beide juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a en b zijn beide onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Concrete vs abstracte markt

Slide 11 - Tekstslide

De arbeidsmarkt is een ...
A
abstracte markt
B
concrete markt

Slide 12 - Quizvraag

Arbeidsparticipatie
De arbeidsparticipatie (of arbeidsdeelname) is het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort.
Er is een krappe arbeidsmarkt dus is er veel personeel nodig. 
De arbeidsparticipatie van ouderen en vrouwen moet worden vergroot. 
 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe kun je de arbeidsparticipatie (arbeidsdeelname) van vrouwen vergroten?
A
Bedrijven verplichten % vrouwen aan te nemen
B
Thuiswerk makkelijker maken
C
Meer kinderen nemen als vrouw
D
Gratis kinderopvang

Slide 14 - Quizvraag

Kapitaalintensief vs Arbeidsintensief
Kapitaalintensief
Arbeidsintensief

Slide 15 - Tekstslide

1. In een kledingfabriek in Vietnam wordt er voornamelijk met naaimachines veel kleding met de hand gemaakt.
2.De Scania fabriek in Zwolle bouwt vrachtwagens, waarbij het werk voornamelijk door machines worden gedaan.
Welke fabriek werkt arbeidsintensief en welke fabriek werkt kapitaalintensief.
A
Beide fabrieken werken kapitaalintensief
B
De kledingfabriek werkt kapitaalintensief, de Scaniafabriek arbeidsintensief
C
De kledingfabriek werkt arbeidsintensief, de Scaniafabriek kapitaalintensief
D
Beide fabrieken werken arbeidsintensief

Slide 16 - Quizvraag

Soorten werkloosheid
  1. Conjuncturele werkloosheid
  2. Structurele werkloosheid
  3. Seizoenwerkloosheid
  4. Regionale werkloosheid
  5. Frictiewerkloosheid

Slide 17 - Tekstslide

In Utrecht is er veel werkloosheid omdat daar veel aanbod op de arbeidsmarkt is. Van wat voor werkloosheid is hier spraken?
A
Frictiewerkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 18 - Quizvraag

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt kun je indelen in de volgende productiefactoren:
  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • (Ondernemerschap)

Slide 19 - Tekstslide

De zaagmachine van een timmerman is een voorbeeld van de productiefactor ... . Het werk dat de timmerman doet, is een voorbeeld van de productiefactor ...
A
Natuur Kapitaal
B
Kapitaal Natuur
C
Kapitaal Arbeid
D
Arbeid Natuur

Slide 20 - Quizvraag

Afschrijving
Afschrijving = waardevermindering van vaste activa

De kosten van de waardevermindering zijn afschrijvingskosten
Aanschafwaarde - restwaarde :  gebruiksjaren 

Slide 21 - Tekstslide

Noa koopt voor € 5.100 een nieuwe kopieerapparaat. Deze gaat vijf jaar mee. de restwaarde is 100 euro. Hoeveel is de afschrijving per jaar?

A
€100
B
€1.000
C
€25.000
D
€1.020

Slide 22 - Quizvraag

Van inkoopprijs naar nettoverkoopprijs

Inkoopprijs + brutowinstopslag = nettoverkoopprijs.

Brutowinstopslag=

inkoopprijs : 100 x brutowinstopslag

voorbeeld:

Inkoopprijs: € 56,00, brutowinstopslagpercentage = 60%.

Brutowinstopslag= € 56,00: 100 x 60  = € 33,60

Verkoopprijs= € 56,00 + € 33,60 = € 89,60

Slide 23 - Tekstslide

De inkoopprijs van een hockeystick is € 47. De brutowinstopslag is 90%.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag en de verkoopprijs.

De brutowinstopslag is

Slide 24 - Open vraag

Consumentenprijs
verkoopprijs + btw = consumentenprijs
100% + 21% = 121%

9% btw
21% btw

Slide 25 - Tekstslide

Van consumentenprijs naar verkoopprijs

Met de consumentenprijs en het btw-tarief kun je terugrekenen naar de verkoopprijs.


 







Slide 26 - Tekstslide

De consumentenprijs van een artikel is €99,00. Bereken de verkoopprijs. De BTW is 21%

Slide 27 - Open vraag

Productiecapaciteit & Arbeidsproductiviteit
Productiecapaciteit: De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken 

Arbeidsproductiviteit: De productie van een werknemer in een bepaalde tijd 

                   Totale productie per periode : aantal werknemers 


Slide 28 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit verbeteren

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 30 - Quizvraag

De arbeidsproductiviteit kan verbeteren door....
A
meer werknemers aannemen
B
Werknemers meer uren laten werken
C
Loon te verhogen
D
Bonus te geven bij betere prestaties

Slide 31 - Quizvraag

Ondernemingsvormen 
Eigenaar?
Privé aansprakelijk?
rechtsvorm
Eenmans-zaak
1 eigenaar
Ja 
natuurlijk persoon
VOF
2 of meer eigenaren
Ja 
natuurlijk persoon
NV
Aandeelhouders vrij handelbaar
Nee
rechtspersoon
BV
Aandeelhouders
Nee
rechtspersoon

Slide 32 - Tekstslide

3. Wat is geen ondernemingsvorm?
A
BV
B
Eenmanszaak
C
ZZP-er
D
VOF

Slide 33 - Quizvraag

Maria wil haar nettowinst berekenen en gebruikt
daarvoor dit schema.
Vul dit schema verder in met behulp van de volgende gegevens.
Afzet 645 stuks, Inkoopprijs € 17,45
Verkoopprijs € 49,50, Huur winkelpand € 1.080
Verzekeringen € 340, Gas en elektra € 485,50
Personeelskosten € 15.421

Slide 34 - Open vraag

Succes met de toets(week)

Slide 35 - Tekstslide