Meervoud

Meervoud
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Meervoud

Slide 1 - Tekstslide

Maak meervoud:
de stoel

Slide 2 - Open vraag

Maak meervoud:
het huis

Slide 3 - Open vraag

Maak meervoud:
de weg

Slide 4 - Open vraag

Maak meervoud:
de neef

Slide 5 - Open vraag

Maak meervoud:
de kamer

Slide 6 - Open vraag

Maak meervoud:
de bezem

Slide 7 - Open vraag

Maak meervoud:
de deken

Slide 8 - Open vraag

Maak meervoud:
de appel

Slide 9 - Open vraag

Maak meervoud:
de televisie

Slide 10 - Open vraag

s of 's?
Eindigt een woord op -e, -el, -em, -en, -er of -ie?
Dan schrijf je een s achter het woord in meervoud.
Eindigt het woord op -a, -i, -o, -u of -y?
Dan schrijf je 's achter het woord in meervoud.

Slide 11 - Tekstslide

Maak meervoud:
de taxi

Slide 12 - Open vraag

Maak meervoud:
de auto

Slide 13 - Open vraag

Maak meervoud:
de paraplu

Slide 14 - Open vraag

Meervoud
Soms gebruik je meervoud in de zin.
Soms gebruik je geen meervoud in de zin.
Bijvoorbeeld: 1 week  - 2 weken
1 kilo - 2 kilo

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel kost een broodje?
A
Twee euro
B
Twee euro's

Slide 16 - Quizvraag

Hoe oud ben jij?
A
Ik ben 13 jaren.
B
Ik ben 13 jaar.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe lang duurt de pauze?
A
20 minuten.
B
20 minuut.

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer is het vakantie?
A
Over 2 dag.
B
Over 2 dagen.

Slide 19 - Quizvraag

Hoe ver is het naar jouw huis?
A
2 kilometer
B
2 kilometers

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel water moet jij drinken?
A
2 liters.
B
2 liter.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zwaar is jouw tas?
A
5 kilo's
B
5 kilo.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vaak zie jij jouw familie?
A
2 keren per jaar.
B
2 keer per jaar.

Slide 23 - Quizvraag

Hoe lang duurt de les?
A
3 kwartier.
B
3 kwartieren.

Slide 24 - Quizvraag