Thema 4 Taal, paragraaf 4 Beeldspraak

Beeldspraak
Vergelijking - Metafoor - Personificatie.


1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
Vergelijking - Metafoor - Personificatie.


Slide 1 - Tekstslide

Vergelijking:
De werkelijkheid wordt vergeleken met een beeld. 

Meestal wordt het beeld vooraf gegaan met de woorden: als, alsof, net, van of door de werkwoorden: lijken of zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking
 Wat is de werkelijkheid?

Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking
Wat is de werkelijkheid? 

Slide 4 - Tekstslide

Metafoor
Is een soort van vergelijking, alleen wordt nu niet de werkelijkheid genoemd maar alleen het beeld. 



Slide 5 - Tekstslide

Is dit een vergelijking of een metafoor?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 6 - Quizvraag

Ik woonde eerst in een zwijnenstal
(metafoor)
Mijn huis lijkt wel een zwijnenstal.      (vergelijking)

Slide 7 - Tekstslide

Vergelijking of een metafoor?
A
vergelijking
B
metafoor

Slide 8 - Quizvraag

Personificatie
Iets (een levenloos ding) wordt voorgesteld als een levend persoon en krijgt menselijke eigenschappen.


Slide 9 - Tekstslide

De kamer ademt rust uit.

Slide 10 - Tekstslide

Welke personificaties zijn hier te zien?  

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Opsomming
Woorden worden in een tekst opgesomd. 

 Doel: indruk maken / extra nadruk geven 

Voorbeeld: 'Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje'.

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk:
Maak de opdrachten van les 3

Slide 14 - Tekstslide