2V Herhaling Spelling en Grammatica + starten Lezen H6

Welkom
Bij deze misschien wel laatste 'hybride' les Nederlands ooit!

We gaan 15 minuten lezen. 

leerlingen thuis: werk verder aan de volgende opdrachten:
Grammatica zinsdelen H4 opdracht 4, 5
Grammatica Woordsoorten H4 odpracht 1 t/m 4
Lezen H6 startopdracht, opdracht 1 en 2 (vraag 3 niet)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
Bij deze misschien wel laatste 'hybride' les Nederlands ooit!

We gaan 15 minuten lezen. 

leerlingen thuis: werk verder aan de volgende opdrachten:
Grammatica zinsdelen H4 opdracht 4, 5
Grammatica Woordsoorten H4 odpracht 1 t/m 4
Lezen H6 startopdracht, opdracht 1 en 2 (vraag 3 niet)

Slide 1 - Tekstslide

Maandag SO Spelling H3 + H4 en Grammatica zinsdelen H4
Dit wordt een 10 +
Sowieso een voldoende
Beetje oefenen en dan lukt het wel.
IK MOET HIER NOG VOOR STUDEREN.
Waar ging het ook alweer over?
Huh hebben we toets?
Waar ben ik?

Slide 2 - Poll

Programma
  • Herhalen Spelling H3 en H4 (quiz)
  • Herhalen Grammatica zinsdelen H4 (quiz)
  • Herhalen Grammatica woordsoorten H4 (quiz)
  • Laatste quizvraag
  • Zelfstandig verder met de opdrachten
  • Bespreken opdrachten
  • Afronden

Slide 3 - Tekstslide

Quiz 
Spelling H3 
Koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 4 - Tekstslide

Koppelteken
Basisregel voor samenstellingen: je schrijft de woorden van een samenstelling aan elkaar.


6 uitzonderingen:
  1. Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen. auto-ongeluk / rijexamen
  2. Bij drie dezelfde medeklinkers heb je een keuze: jazzzangeres, jazz-zangeres
  3. Je gebruikt een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties: doe-het-zelfzaak
  4. Je gebruikt een koppelteken bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen: A4-tje
  5. Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen: Zuid-Holland
  6. Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels: anti-, oer-, on- en pro- alleen als er een hoofdletter na komt: pro-Europees en bij voorvoegsels: adjunct, aspirant, bijna, ex, niet, non enz. (zie boek)


Slide 5 - Tekstslide

Wat is de juiste schrijfwijze van 'huis+aan+huis+blad?
A
huis-aan-huisblad
B
huis aan huisblad
C
huis-aan-huis-blad
D
huisaanhuisblad

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van A3+papier?
A
A-3-papier
B
A3-papier
C
A3papier

Slide 7 - Quizvraag

wat is de juiste spelling van non+profit+organisatie?
A
non-profitorganisatie
B
nonprofitorganisatie
C
non-profit-organisatie
D
nonprofit-organisatie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van
zuid+hollander
A
Zuid-Hollander
B
zuid-Hollander
C
ZuidHollander
D
Zuidhollander

Slide 9 - Quizvraag

weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 

- als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind: in- en uitvoer.

- als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord: damesjassen en -jurken.

- laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje: oude en jonge kaas

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kun je dit korter noteren?
Politiepetten en politiejassen
A
politie- en politiejassen
B
petten en politiejassen
C
-petten en politiejassen
D
politiepetten en -jassen

Slide 11 - Quizvraag

Hoe kun je dit korter noteren?
Korte verhalen en lange verhalen
A
korte- en lange verhalen
B
korte en lange verhalen
C
korte verhalen en lange
D
korte verhalen en lange-

Slide 12 - Quizvraag

Noteer de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig weglatingsstreepjes.

Metro station bewaker en trein station bewaker
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

Quiz 
Spelling H4
tussenletters in samenstellingen

Slide 14 - Tekstslide

Spelling H4
Bij samenstellingen moet je soms tussenletters toevoegen
corona + virus = coronavirus
landing + baan = landingsbaan
pannenkoek + huis = pannenkoekenhuis

Slide 15 - Tekstslide

tussen -s
let op:
Je schrijft dorpsstraat, want je zegt ook dorpskerk.

Hoor je een -s dan schrijf je een -s.
Begint het tweede deel met een s-klank? vervang die dan door een woord zonder s-klank
landingssnelheid, want landingsbaan.

Slide 16 - Tekstslide

-e of -en toevoegen
Als het eerste deel  van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en- tussen de woorden: berenkuil, vriendendienst.'

Schrijf geen -en- maar soms wel -e- in deze gevallen:
  • Het eerste deel heeft geen meervoud: roggebrood, benzinelucht
  • Het eerste deel verwijst naar iets waar er maar een van is: zonnestraal, Koninginnedag
  • Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: aspergesoep 
  • Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, huilebalk
  • Het eerste deel versterk een bijvoeglijk naamwoord: boordevol

Slide 17 - Tekstslide

Welke spelling is juist?
A
steekeblind
B
stekeblind
C
stekenblind

Slide 18 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

lucht + spiegeling
A
luchtsspiegeling
B
luchtespiegeling
C
luchtspiegeling
D
lucht spiegeling

Slide 19 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

rijst + pap
A
rijstpap
B
rijstepap
C
rijstenpap
D
rijst pap

Slide 20 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
Een samengestelde zin kan uit meer dan twee zinnen bestaan, maar moet minimaal één hoofdzin bevatten. 

Onderschikking vindt plaats bij het verbinden van een hoofdzin en een bijzin. 
Nevenschikking vindt plaats bij het verbinden van twee hoofdzinnen of twee bijzinnen. 

Slide 21 - Tekstslide

Hij wil eerder naar huis, omdat hij de hond uit moet laten en hij de katten moet verzorgen.

In deze zin is sprake van:
A
nevenschikking
B
onderschikking
C
nevenschikking en onderschikking

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de structuur van deze zin?

Hij wil eerder naar huis, omdat hij de hond uit moet laten en hij de katten moet verzorgen.
A
{hz+(bz)+(bz)}
B
{hz}+(bz)+(bz)
C
{hz}+{hz+(bz)}
D
{hz}+{hz}+(bz)

Slide 23 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
De ondergeschikte bijzin wordt in de structuur genoteerd binnen de hoofdzin waar hij bij hoort. De accolades komen om de hoofdzin + bijzin. 

  • Hij was moe, omdat hij slecht had geslapen, maar Janine was helemaal wakker. 
  • {hz+(bz)}+{hz}

  • Hij was moe, maar omdat Janine lekker had geslapen, was zij helemaal wakker. 
  • {hz}+{(bz)+hz}

Slide 24 - Tekstslide

Welke structuur hoort bij deze zin?

De vakantie was al geboekt, maar toen Johan ruzie maakte met Patrick, ging het feest toch niet door.
A
{hz+(bz)}+{hz}
B
{hz}+{(bz)+hz}

Slide 25 - Quizvraag

Onderschikking en nevenschikking (voegwoorden)
Onderschikking verbindt hoofdzin + bijzin
  • Ik ben moe, omdat ik slecht slaap.  omdat = os.vgw

Nevenschikking verbindt:
twee hoofdzinnen
  • Hij heet Fritzl en ik heet Bos. en = ns.vgw
twee bijzinnen
  • Ik ben moe, omdat ik slecht slaap en ik niet voldoende fruit eet. 
  • omdat = os.vgw / en = ns.vgw
twee woorden
  • Banaan of appel
twee woordgroepen
  • Gaan we chillen in het park of in het centrum?

Er zijn maar vijf nevenschikkende voegwoorden: en, of, maar, want, dus

Slide 26 - Tekstslide

Laatste vraag!

Noteer de structuur van de volgende zin:

omdat hij koorts had, meldde de kapper zich ziek en ging hij weer in bed liggen.
timer
2:00

Slide 27 - Open vraag

Werk verder aan de opdrachten
Maak Grammatica zinsdelen H4 opdracht 3, 4, 5
Maak Grammatica woordsoorten H4 opdracht 1 t/m 4
Klaar? maak Lezen H6 startopdracht en 1 & 2

Heb je vragen, of wil je weten of jouw zin goed is? Laat het weten!

We werken eerst vijf minuten in stilte, daarna mag je overleggen.
Na 20 minuten gaan we een paar opdrachten bespreken.  
Online: je mag uit de les!
timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Opdrachten bespreken
Welke opdracht heeft de voorkeur?

Slide 29 - Tekstslide

Telefoons in de telefoontas!
Boek blz. 162

Slide 30 - Tekstslide

Tekst en publiek
Je kunt aan vier dingen zien welke doelgroep de schrijver van de tekst voor ogen heeft. 

onderwerp
bron
taalgebruik
lay-out

Slide 31 - Tekstslide

Tekst en publiek
Je kunt aan vier dingen zien welke doelgroep de schrijver van de tekst voor ogen heeft. 

onderwerp
bron
taalgebruik
lay-out

Slide 32 - Tekstslide

Tekst en publiek
  • Waarom is het handig om te herkennen wat de doelgroep van de tekst is?
  • Het helpt je te bepalen of de tekst voor jou geschikt is en wat het doel van de tekst is. 
  • Wat betekent het voor jou als jij niet tot de doelgroep behoort maar toch de tekst wilt (of moet) lezen?
  • De tekst kan te ingewikkeld zijn, of juist te makkelijk. De tekst spreekt je misschien niet aan of bevat veel woorden die je niet kent. Misschien moet je meer informatie zoeken of woorden die je niet kent opzoeken. 

Slide 33 - Tekstslide

Lezen H6 startopdracht

Slide 34 - Tekstslide