2.7 grammatica (lv en mv)

T3- maandag 23 september
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

T3- maandag 23 september

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les 

  • Grammatica 2.7: persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp


Vandaag 

  • Grammatica 2.7: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

2.7 opdracht 4

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling 

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Een lijdendvoorwerp geeft antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp.
Een lijdendvoorwerp zit niet in iedere zin.
Een lijdendvoorwerp begint nooit met een voorzetsel
Een lijdendvoorwerp is nooit een hoeveelheid.

Slide 5 - Tekstslide

 Lijdendvoorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.

Slide 10 - Sleepvraag

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 





Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
3
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 

4
Lijdend voorwerp
Wie + gezegde + onderwerp
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen

A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 15 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 16 - Open vraag

2.7 opdracht 1,4, 6 en 8 

Slide 17 - Tekstslide