H 3.1 Stoffen en eigenschappen

Welkom!
Ga zitten volgens de plattegrond

Pak je spullen en iPad erbij

Login bij LessonUp


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga zitten volgens de plattegrond

Pak je spullen en iPad erbij

Login bij LessonUp


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Dichtheid berekenen oefenen
  • Uitleg 3.1
  • Zelfstandig werken 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
je kan aan het einde van de les...
  • Rekenen met de dichtheid
  • De onderdompelmethode toepassen
  • Uitleggen wat een stofeigenschap is
  • Enkele stofeigenschappen opnoemen

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen dichtheid
1. Een vreemd goedje in een fles van 250 mL heeft een massa van 3,4 kg. Wat is de dichtheid van deze stof? Welke stof is dit dan? Gebruik hiervoor internet.​


2. Een gebruikte fles diesel met de dichtheid van 0,84 g/cm3 weeg je af. Je vraagt je namelijk af hoeveel diesel er nog in zit. De fles weegt 1037,4 gram. Wat is het resterende volume van de fles diesel?​

3. Je hebt een cilindervormig stuk eikenhout. Je hebt geen weegschaal bij de hand maar je wilt weten hoe zwaar het stuk hout is. De afmetingen van het hout zijn: diameter 18 cm + 43 cm hoog. Online vind je dat Europees eikenhout ongeveer een dichtheid heeft van 0,71 g/cm3. Hoeveel weegt het stuk hout?



Slide 4 - Tekstslide

Stofeigenschappen
Aan stofeigenschappen herkennen we een stof. Stofeigenschappen zijn o.a.:
- Smaak
- Geur
- Kleur
- Dichtheid
- Smelt- en kookpunt
- brandbaarheid
etc.

Slide 5 - Tekstslide

H3.1 Zuivere stoffen & Mengsels

Slide 6 - Tekstslide

Zuivere stoffen
Zuivere stoffen bestaan uit alleen atomen of moleculen van die stof. 


Bijvoorbeeld: 
  • een schepje suiker bevat alleen suikermoleculen.
  • Zuurstof bestaat alleen uit zuurstofatomen

Slide 7 - Tekstslide

Mengsels
Mengsels bestaan uit 2 of meer verschillende stoffen dus uit verschillende atomen of moleculen. 

bijvoorbeeld: 
  • Limonadesiroop
  • Lucht
  • Bronwater/kraanwater

Slide 8 - Tekstslide

Dichtheid

Slide 9 - Tekstslide

Wat is dichtheid?
De dichtheid van een stof is de massa (in gram) van 1 cm3 van een stof.
Dit betekent dat ieder voorwerp met een volume van 1 cm3  van 
dezelfde stof altijd dezelfde massa heeft.

Het is dus een stofeigenschap.

Slide 10 - Tekstslide

Het bepalen van de massa en het volume
Massa:
Simpelweg wegen met een weegschaal

Volume:
1. lengte x breedte x hoogte (lxbxh)
2. De onderdompel methode


Slide 11 - Tekstslide

Onderdompelmethode
Volume kun je bepalen met de onderdompelmethode
De onderdompel methode
Je hebt een maatcilinder, noteer het beginvolume (Vb).

Dompel het object wat je wil meten in de maatcilinder.

Meet het eindvolume (Ve). 

Ve - Vb = het volume


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Er zijn twee grootheden nodig voor het berekenen van de dichtheid.
Weet je welke dat zijn?
A
lengte en breedte
B
massa en volume
C
massa en gewicht
D
massa en lengte

Slide 14 - Quizvraag

1492,56 g =
A
149,256 kg
B
1,49256 kg
C
142,56 kg
D
0,149256 kg

Slide 15 - Quizvraag

Gaan we nu kijken naar het volume.
Wat is een ander woord voor volume?
A
oppervlakte
B
maat
C
inhoud
D
grootte

Slide 16 - Quizvraag

Een formule voor het berekenen van het volume van een rechthoekig voorwerp is:
A
V = l x b x m
B
V = b x h x s
C
V = l x h x d
D
V = l x b x h

Slide 17 - Quizvraag

Even oefenen:
16,8 L =
A
1,68 dm
B
16,8 dm3
C
16,8 cm3
D
16,8 dm2

Slide 18 - Quizvraag


14,5 L =
A
14,5 cm3
B
145 dm3
C
14500 cm3
D
1450 cm3

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
HAVO
Maken Opgaven:
2, 3, 5, 6, 7, 10, 13 t/m 16

VWO
Maken opgaven:
2, 3, 4, 6, 8, 12 t/m 17

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer is een stof zuiver?
A
Wanneer het uit verschillende atomen bestaat
B
Wanneer het uit verschillende moleculen bestaat
C
Wanneer het uit alleen dezelfde atomen/moleculen bestaat

Slide 22 - Quizvraag

In een maatcilinder zit water met een volume van 18 cm3. Ik dompel een object onder en het volume is nu 23 cm3. Het object weegt 44,8g. Wat is de dichtheid van het object? Vul je antwoord in.

Slide 23 - Open vraag