Interbellum 1919 - 1933: Weimar, Crisis, S-U

Europa na WO I
Interbellum (tot 1933)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Europa na WO I
Interbellum (tot 1933)

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag: Het Interbellum
West-Europa:
  • Republiek van Weimar
  • Opkomst totalitaire staten (Italië en Sovjet-Unie. Nazi's volgende keer)

Rusland: 
  • De Russische Revolutie (kort)
  •  De Sovjet-Unie

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag: Het Interbellum
West-Europa:

  • Republiek van Weimar
  • Opkomst totalitaire staten (Italië en Duitsland)


Slide 3 - Tekstslide

Het interbellum
  • Tijd tussen (inter) de wereldoorlogen (bellum)

  • Kenmerken:
  1. Opkomst totalitaire staten
  2. 1929: Wereldwijde economische crisis

Slide 4 - Tekstslide

Totalitaire staat
  • Interbellum: Opkomst van totalitaire staten

  • In een totalitaire staat heeft de overheid alle macht over het leven van de burgers

  • De drie belangrijkste:
  1. Sovjet-Unie (extreem-links)
  2. Italië (extreem-rechts)
  3. Duitsland (extreem-rechts)


Slide 5 - Tekstslide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog 
  • Eerste democratie in Duitsland: Republiek van Weimar (1919)

  • 1923: Regering kan de herstelbetalingen niet opbrengen,  het Rijnland wordt door Frankrijk (en België) bezet... 

  • Grote stakingen in Rijnland Regering steunt arbeiders.
    Gevolg: Hyperinflatie

Slide 6 - Tekstslide

Het Dawesplan

Doel: 
Duitsland kan herstelbetalingen blijven doen aan Geallieerden

Waarom: 
1. Anders konden de Geallieerden leningen van de VS niet meer terugbetalen
2. De chaos in Europa moest voorkomen worden (bang voor socialisme)
 

Slide 7 - Tekstslide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog 

  • Eind 1923: Het Dawesplan
  • 1924 - 1929: Periode van (redelijke) economische voorspoed in de Weimarrepubliek (Duitsland).

  • Maar dan...
    1929: De economische crisis slaat in als een bom...

Slide 8 - Tekstslide


1929: De Grote Depressie 

Slide 9 - Tekstslide

Banken failliet
  • Banken hadden veel geld uitgeleend aan bedrijven en mensen.

  • Door de crisis kregen ze veel van dat geleende geld niet terug.

  • Daardoor gingen ook veel banken failliet.

  • Mensen met aandelen verloren het vertrouwen en gingen hun aandelen snel verkopen!

Slide 10 - Tekstslide

Armoede door crisis
1932:   
  • Het inkomen van de Amerikanen
     50% lager dan in 1929.
  • Waarde aandelen gedaald met
     88%!
  • 15.000.000 Amerikanen werkloos

In Europa: Vooral Engeland en Duitsland getroffen door de crisis.

Slide 11 - Tekstslide

Ondertussen in Italië...

Mensen waren na WO I ontevreden want:
  1. Beloofde gebieden niet gekregen
  2. Economische crisis

Slide 12 - Tekstslide

Fascisme
  • Eén sterke leider: Mussolini

  • Extreem nationalisme 

  • Geweld is goed, zeker om mensen te laten gehoorzamen.

  • Overheid controleert alles: Totalitaire staat

Slide 13 - Tekstslide

Vragen? 

Slide 14 - Tekstslide

Wat was het Verdrag van Versailles?
A
Een verdrag dat gesloten werd in 1919
B
Een nieuwe grondwet in Frankrijk
C
Een wapenstilstand tussen Duitsland en Engeland
D
Een verdrag dat werd gesloten na de Tweede Wereldoorlog

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heette Duitsland na de Eerste Wereldoorlog
A
Duitse Keizerrijk
B
Republiek van Berlijn
C
Koninkrijk Duitsland
D
Republiek van Weimar

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer begon de Grote Depressie?
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919

Slide 17 - Quizvraag

Welk kenmerk/idee hoort niet bij Mussolini?
A
Geweld is goed
B
Democratie is slecht
C
Joden zijn slecht
D
Nationalisme is belangrijk

Slide 18 - Quizvraag

Tot zover
Volgende week:
Opkomst Hitler en begin WO II

Slide 19 - Tekstslide

Weektaak:
Maak het PO Propaganda af. Inleveren:
Vrijdag 14 oktober voor 16:00 uur (in mijn postvak of via SOM)

Maak de vragen uit het werkboek (zie SOM)

Slide 20 - Tekstslide

Van Tsaar naar Sovjet
De Russische revolutie en het interbellum

Slide 21 - Tekstslide

Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer was de Russische Revolutie? *
A
1914
B
1916
C
1917
D
1918

Slide 23 - Quizvraag

Waarom in Rusland?
  • Tsaar Nicolaas II had alle macht 
  • Grootste deel van de bevolking arm (boeren, arbeiders) 
  • WO I verliep heel slecht voor Rusland, grote nederlagen 
  • Winter 1916-1917: hongersnood => stakingen en demonstraties => tsaar doet afstand van de troon ->

Slide 24 - Tekstslide

De Februarirevolutie:

Voorlopige regering en Sovjets


  • Macht komt in handen van een groep gematigde communisten => de Voorlopige Regering (Mensjewieken).
    De Februarirevolutie

  • Oprichting van raden (sovjets) voor het besturen van fabrieken, wijken, dorpen etc. 

Slide 25 - Tekstslide

De Oktoberrevolutie: 

Bolsjewieken en burgeroorlog


  • Voorlopige Regering heeft veel moeite zaken op orde te krijgen.

  • Fanatieke communisten (Bolsjewieken) o.l.v. Lenin  plegen in november 1917 een staatsgreep en nemen de macht over:              De Oktoberrevolutie.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Nieuwe leider: Lenin

Slide 28 - Tekstslide

Gevolgen

  • 3-3-1918: Vrede van Brest-Litovsk:
    groot gebied verloren. 

  • Vroegere bondgenoten nu vijanden.

  • Tot 1922 burgeroorlog:   Oorlogscommunisme
     Roden winnen

  • De Sovjet-Unie wordt een totalitaire staat 

Slide 29 - Tekstslide

Lenin
Onder Lenin begin totalitaire staat:
  • Geheime politie 
  • Terreur en ‘zuiveringen’ 
  • Strafkampen voor tegenstanders (later: Goelag)

Lenin overlijdt in 1924. Er volgt een strijd om de opvolging... 

Slide 30 - Tekstslide

Stalin
  • Volgt Lenin op (na machtsstrijd) 
  • Vertrouwt niemand
  • Periode van enorme Terreur, ook wel ‘grote zuiveringen’ => ook binnen communistische partij en geheime politie
  • Miljoenen mensen ten onrechte opgepakt, gemarteld, gedood en naar de Goelag verbannen. 

Slide 31 - Tekstslide

Showprocessen
  • Uniek kenmerk voor Sovjet-Unie: showprocessen: gefilmde nep-rechtzaken waarin tegenstanders zichzelf moeten beschuldigen van hele erge misdaden
  • Iedereen kon opgepakt worden, er was totale willekeur 
  • Familie en vrienden lieten je direct vallen om zelf veilig te blijven 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Persoonsverheerlijking
  • Om het volk te laten zien dat hij de beste leider voor het beste volk, in het beste land was, liet Stalin zich graag afbeelden als een geweldige leider: 

  •  een vader voor het volk.
  • Dit heet persoonsverheerlijking (overal beelden, portretten van Stalin) en is een speciale vorm van propaganda

Slide 35 - Tekstslide

Planeconomie

Onder Stalin invoering van een planeconomie: 
  • overheid bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd moet worden 
  • Iedere fabriek krijgt te horen wat er gemaakt moet worden in 5 jaar. 
  • Onuitgesproken regel: je moet je doel eerder halen en met veel meer dan bepaald is

Slide 36 - Tekstslide

Collectivisatie

  • Boerderijen worden samengevoegd (= collectief) tot grote landbouwbedrijven (kolchoz)  => dit gebeurt niet vrijwillig...

  • Moeten grote hoeveelheden produceren voor de export => leidt tot hongersnoden.
     
  • Oekraïne: ongeveer 7,5 miljoen doden door honger: Holodomor.

Slide 37 - Tekstslide

Mensen die honger hebben worden als verraders naar de Goelag gestuurd...
Door hen lijkt de Soviet-Unie immers minder groots...

Slide 38 - Tekstslide

Vragen?

Slide 39 - Tekstslide

Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO

Slide 40 - Quizvraag

Wanneer was de Russische Revolutie? *
A
1914
B
1916
C
1917
D
1918

Slide 41 - Quizvraag


Stalin organiseerde showprocessen. Welke reden had hij daarvoor?

A
Zo liet hij zien dat hij beter was dan Lenin, die mensen zonder proces in strafkampen liet opsluiten.
B
Dankzij de showprocessen werd duidelijk dat de planeconomie goed werkte.
C
Dankzij de showprocessen leek het alsof er in de Sovjet-Unie een eerlijke rechtspraak was.
D
Door de showprocessen werd Stalin steeds populairder, ook bij zijn tegenstanders.

Slide 42 - Quizvraag

hoe heet de periode waarin Stalin hardhandig afrekende met zijn (vermeende) tegenstanders?
A
De Russische Revolutie
B
De Moskou episode
C
de Grote Terreur
D
de NKVD

Slide 43 - Quizvraag

Wat bedoelen we met 'Goelag'?
A
Dit is een ander woord voor de Grote Terreur van Stalin
B
Hiermee worden alle showprocessen bedoelt
C
Stalin zijn autobiografie
D
Een (afgelegen) werkkamp onder Stalin en de overheidsdienst die deze kampen bestuurde

Slide 44 - Quizvraag

Weektaak:
Maak het PO Propaganda af. Inleveren:
Vrijdag 14 oktober voor 16:00 uur (in mijn postvak of via SOM)

Maak de vragen uit het werkboek (zie SOM)

Slide 45 - Tekstslide