Klinisch redeneren- redeneerhulpen 18 VP

Klinisch redeneren
Welke redeneerhulpen kun je gebruiken?


1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Klinisch redeneren
Welke redeneerhulpen kun je gebruiken?


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van de les
1. Aan het eind van de les weet je wat klinisch redeneren is
2. Je weet ook wat kritische momenten zijn in het klinisch redeneren.
3. Je weet minimaal 4 redenatie hulpen te benoemen en kunt uitleggen hoe ze werken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
1. Wat is klinisch redeneren en wat heb je ervoor nodig?
2. Redeneerhulpen, wat weet je nog?
3. Opdracht over redeneerhulpen
4. Oefenen met klinisch redeneren

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is klinisch redeneren?
Het is de kern van jou inschattingsvermogen als zorgverlener. Hierop ga je bepalen wat je vindt van de situatie maar ook wat je denkt dat er moet gebeuren en waarom. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je concreet?
1. Monitoren zorgvrager
2. Risico inschatten
3. Bepalen of interventie nodig is
4. Bepalen of extra monitoring nodig is
5. Monitoren effect van de interventie
Terug naar 1!
Dus een continue proces!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig voor klinisch redeneren?
1. Kennis van anatomie, patho fysiologie, medicijnen.
2. Ervaring
3. Analytisch vermogen
4. Kritisch denken

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het officiële overdrachtsprotocol in Nederland?
A
SIRS
B
SBARR
C
EWS
D
ABCDE

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over redeneerhulpen?
A
Er is geen kennis voor nodig
B
Ze vervangen kennis en ervaring nooit
C
Alleen voor onervaren medewerkers
D
Zijn alleen voor artsen bedoeld

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

1
2
4
5
3
6
Aanvullend klinisch onderzoek
Orientatie situatie
Klinisch probleem-stelling
klinisch beleid
klinisch verloop
Nabeschouwing

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SCEGS
Somatisch: speciele anamnese
Cognintief: wat denkt u over oorzaak en effect op dg leven
Emotioneel: welk gevoel roept de klacht op?
Gedrag: wat doet u er tegen?
Sociaal: reactie uit omgeving?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SIRS 
Systemic Inflammatory Response Syndrome (SIRS)-criteria worden gebruikt om een ontstekingssyndroom vast te stellen. 
Bij infectie en een positieve score op minimaal twee van de volgende parameters is er sprake van sepsis: 

  1. temperatuur onder 36,0 °C of boven 38,0 °C
  2. hartfrequentie boven 90 slagen per minuut
  3. tachypneu van meer dan 20 ademhalingen per minuut
  4. leukocytenaantal onder 4 × 10^9 of boven 12 × 10^9
  5. Kenmerkend hierbij is dat het om een systemisch probleem gaat.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EWS
Early Warning Score
verslechtering van patiënt vroegtijdig signaleren

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Zorgthema's nog in ontwikkeling:
  • psychisch functioneren
  • Stem & Spraak
  • Sensorische functies & pijn
  • Bewegingsapparaat
  • Activiteiten & participatie
  • Zelfmanagement

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen met klinisch redeneren

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mw Bakker heeft al een dag niet geplast. Wat kan er aan de hand zijn?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hr Krabbendam geef je diclofenac omdat hij pijn heeft na een heupoperatie. Na enkele uren krijgt hij last van zijn maag en pijn achter zijn borstbeen. Waar denk je aan? Wat is je interventie? Wat doe je daarna?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hr Kramer ligt op jou afdeling. Het valt je op dat dhr. wat rode ontlasting heeft. Waar denk je aan?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu de opdrachtvan Mw. Mietersen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de doelen behaald?
1. Aan het eind van de les weet je wat klinisch redeneren is
2. Je weet ook wat kritische momenten zijn in het klinisch redeneren.
3. Je weet minimaal 4 redenatie hulpen te benoemen en kunt uitleggen hoe ze werken.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies