11.03.2025

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

11.03.2025

-  23.02.2025 Bundestagswahl

was weißt du noch?

- gemeinsam üben : betrekkelijk voornaamwoord/

keuzevoorzetsels

-  üben : P3

Prüfungswoche : zusammenfassen

EINDEXAMENSITE EXAMEN 

Lernziele

Bundestagswahl: etwas lernen über die wichtigsten politischen Parteien

Schreiben: einfachte Texte fehlerfrei schreiben können

Hören: Erfahrung sammeln mit unterschiedlichen Höraufgaben

Weißt du noch?

weißt du noch?

Welche Partei hat ihr Resultat verdoppelt?

1. AfD
2. Bündnis 90/die Grünen
3. CDU/CSU
4. SPD

Welche Partei war der große Verlierer?

1. AfD
2. Bündnis 90/die Grünen
3. CDU/CSU
4. SPD

Mit welcher Partei will niemand zusammenarbeiten ( Brandmauer)?

1. AfD
2. Bündnis 90/die Grünen
3. CDU/CSU
4. SPD

Literatur

Samengevat.....

Bekijk je gemaakte aantekeningen en vul aan!

De 9 keuzevoorzetsels zijn: 

an: aan, op

auf: op

hinter: achter

in: in, over

neben: naast

über: boven

unter: onder

vor: voor

zwischen:tussen

Samengevat.....

Zie je één van deze voorzetsels in de zin staan en je moet daarna een pers.vns, lidwoord etc invoeren dan moet je jezelf de volgende vragen stellen om te bepalen welke naamval het pers.vnw, lidwoord etc krijgt. 

Is het op een plek? Wo? Dan krijgt het pers.vnw een 3e naamval. Ook als je kunt vragen wann? krijgt het een 3e naamval. 

Is het een beweging en kun je dus vragen wohin? Dan krijg je een 4e naamval. 

De 7/2 regel

Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer en dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. Dat houdt in dat auf en über altijd een 4e naamval krijgen en de overige 7 voorzetsels een 3e naamval krijgen. 

De 7/2 regel

Voorbeeld: 

Ik wacht op mijn vriend.

Ich warte auf mein..... Freund. 

Als je zou zeggen "Ich warte auf meinem (3e naamval) Freund". Dan zit je letterlijk op je vriend en wacht je daar, dus als je wilt zeggen dat je  vriend er nog niet is en dat je dus op hem wacht, dan zeg je dus: "Ich warte auf meinen Freund".  

Op de volgende dia zie je nog een voorbeeld. 

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Das Bild hängt an d.... Wand (v).

1. die
2. der

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Vul in.
Ich habe Angst (voor deze) Spinnen (mv).Angst haben vor

Vul in.
Ich freue mich (op jullie) Besuch (m)
freuen auf

Schema (!)

Betrekkelijk voornaamwoord

Het betrekkelijk voornaamwoord:
Vul de ontbrekende uitgang in.
Wie heißt die Uni, an d.. dein Bruder studiert?

1. die
2. deren
3. der
4. die

– Das Mädchen, gegen ....... (tegen wie) ich gespielt habe, ist gut.

1. deren
2. dem
3. die
4. das

Hoe luidt het betrekkelijk voornaamwoord in de zin: Der Mann, mit (wie) ... ich redete, ist mein Lehrer.

1. der
2. dessen
3. dem
4. den

www.ardmediathek.de