Haben en sein werden 2

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welche Tiere (auf Deutsch)
kennt ihr schon?

het werkwoord 'werden'

ich

du

e/s/e

wir

ihr

sie/Sie

werde

wirst

wird

werden

werdet

werden

werden
Ihr ....... das jetzt sagen!

1. wird
2. werdet
3. werden
4. werde

welke 2 betekenissen heeft werden?

werden
Du ........... morgen 10 oder?

1. werde
2. wirst
3. werdest
4. wird

Weil er immer gesund isst, ist Tom sehr groß ................... (werden)

Ik ken nu alle persoonlijke voornaamwoorden

1. Ja
2. Nein

Ik ken nu de vormen van "haben en sein"

1. Ja
2. Nein

Ik ken de vormen van "werden"

1. ja
2. nein

Waarop moet je letten als de stam
op een -d / -t / -m / - n eindigt?

Hoe maak ik een voltooid deelwoord in het Duits
als de stam eindigt op D of T?

1. ge - stam - t
2. ge-esttenten-et
3. ge-stam-et
4. ge-hele ww - et

Bij een zwak werkwoord (ott) met stam op d/t voeg ik een -e toe vóór de uitgangen bij:

1. ich, du, ihr
2. du, er, sie ,es, ihr

Hoe maak ik het VOLTOOID DEELWOORD in het DUITS ( bij de regelmatige werkwoorden)?

1. ge+stam+d/t
2. ge+ stam+ t
3. ge+ hele werkwoord+ t
4. ge+ estenten+ t

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord op een -s, -ß of -z eindigt, zoals bij reisen, heißen of tanzen?

1. komt er een -e bij du/er-sie-es/ihr
2. gebeurt er niets
3. vervalt de -s bij du
4. komt er bij er-sie-es een extra -s

Welk woord is een hulpmiddel bij regelmatige werkwoorden?

1. Feesttent
2. Feestent
3. Feesttenten
4. Feesttentje

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.

1. kommen
2. kommt
3. bekommst
4. komme

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

De uitgangen (fe)- e st t en t en-
doe ik niet bij zwak werkwoorden (ott) met d/t of -s,ss,z,ß klank

1. waar
2. niet waar

Maak eerst de oefentoets op Trabitour. 

Maak eerst de oefentoets op Trabitour.

deze les inleveren.