H6 Grammatica

H6 Zinsdelen en woordsoorten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H6 Zinsdelen en woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Over een paar weken gaan we op vakantie.
Wat is 'gaan'?
A
persoonsvorm
B
wwg

Slide 3 - Quizvraag

Paragraaf grammatica woordsoorten

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Een pers.vnw vervangt een zn (dier, ding, plaats)
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Een bez.vnw geeft een bezit aan
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Alles wat voor de pv kan staan in een zin is een zinsdeel
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Een bwb zijn zinsdelen die aangeven: wanneer, waar, hoe, hoeveel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Geef het 'meewerkend voorwerp' aan in de volgende zin.
Ik heb het gisteren nog aan je moeder gevraagd.
A
Ik
B
gisteren
C
aan je moeder
D
geen mw in deze zin

Slide 9 - Quizvraag

Geef het meewerkend voorwerp aan in de volgende zin.
Moest je dat werkstuk niet aan de docent geven?
A
je
B
dat werkstuk
C
aan de docent
D
geen mw in deze zin

Slide 10 - Quizvraag

Geef het mv aan in de volgende zin.
Die jas moet je aan de kapstok hangen.
A
aan de kapstok
B
die jas
C
je
D
geen mw in deze zin

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het wg in deze zin?
Marcel zou hem wel willen schieten.
A
zou willen
B
zou willen schieten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is in deze zin een zn?
Vincent wordt later een autohandelaar.
A
autohandelaar
B
Vincent

Slide 13 - Quizvraag

Het was een leerzame dag vandaag.
Wat is 'leerzame'?
A
zn
B
bijv. nw

Slide 14 - Quizvraag

Kim verteld een mop.
Is het werkwoord goed geschreven?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Mijn zusje heeft heerlijk geslapen.
wat is het woord 'mijn'?
A
betr. vnw
B
aanw. vnw
C
bez. vnw

Slide 16 - Quizvraag

Welke van de volgende woorden is geen pers. vnw?
A
zijn
B
mij
C
u
D
uw

Slide 17 - Quizvraag

De volgende woorden zijn zowel PSV als BZV.
A
jij/je
B
zijn/haar
C
hun/jullie
D
haar / ons

Slide 18 - Quizvraag

Er zijn vier vragend voornaamwoorden.
(wie, wat, welke, wat voor een)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Een aanw. vnw en een vr. vnw kunnen hetzelfde woord zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

In een hoofdzin staat het o naast de pv
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Een zin kan nooit twee hoofdzinnen bevatten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Ik zie twee muizen, als ik goed kijk.

Hoofdzin en bijzin?
A
hz + hz
B
hz + bz
C
bz + bz
D
bz + hz

Slide 23 - Quizvraag

Mijn broer heeft geen hobby, maar hij vist soms.
A
hz + bz
B
hz + hz
C
bz + bz
D
bz + hz

Slide 24 - Quizvraag

Samir fietst snel, omdat hij te laat is.
A
hz + bz
B
hz + hz
C
bz + hz
D
bz + bz

Slide 25 - Quizvraag

Blz. 218 Grammatica
Maak opdracht 2

Slide 26 - Tekstslide