H5 - Taalkundig ontleden (1/2) - mavo 2

Welkom bij Nederlands :)
Binnen = beginnen!
  • Tas op de grond
  • Boek, iPad, schrift en pen op tafel

Log alvast in via LessonUp
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands :)
Binnen = beginnen!
  • Tas op de grond
  • Boek, iPad, schrift en pen op tafel

Log alvast in via LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Sketch
  • Uitleg - Taalkundig ontleden
  • Aan de slag!

Aan het einde van deze les...
... herken ik een zelfstandig naamwoord.
... herken ik een lidwoord.
... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.
... herken ik een voorzetsel.
... herken ik een werkwoord. 

Slide 2 - Tekstslide

  • Als je het antwoord weet, steek je je vinger op.
  • Antwoord goed? Punt voor jouw team!

Slide 3 - Tekstslide

Taalkundig ontleden
Bij taalkundig ontleden kijk je naar het soort woorden in de zin.  Elk woordje wordt apart benoemd. 
Uitgebreide uitleg: Kern (p.176)

Vandaag: zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en werkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

1. Zelfstandig naamwoord
  • Zegt iets over een mens, dier of ding
  • Staat vaak de, het of een voor

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 5 - Tekstslide

2. Lidwoord
  • De, het of een
  • Hoort bij een zelfstandig naamwoord

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 6 - Tekstslide

3. Bijvoeglijk naamwoord
  • Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 7 - Tekstslide

4. Voorzetsel
  • Staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
  • Geeft aan waar of wanneer iets is
  • 'Kast'- en 'vakantie'-woordjes 

  1. Voor de deur
  2. Tijdens de les
  3. In de pauze
  4. Achter het gordijn

Slide 8 - Tekstslide

5. Werkwoorden
  • Geeft aan wat iemand doet of wat er gebeurt

  1. Infinitief = hele werkwoord (lopen)
  2. Voltooid deelwoord = gebeurd en afgelopen (gelopen)
  3. Onvoltooid deelwoord = nog bezig (lopend)

Slide 9 - Tekstslide

Welk woord is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort woord is

rijdt
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Het
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Op
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag!
Je maakt opdracht 2, 3, 4 en 6 (p.14-15).
Je gebruikt je lesboek en je schrijft de antwoorden in je schrift. 
Vraag? Steek je vinger op. De docent komt bij je (oranje/groen). 
15 minuten
We kijken volgende les samen de opdrachten na. 
Steek je vinger op. Laat je werk controleren.
Je werkt in stilte, 
je kunt geen vragen stellen. 
Je werkt in stilte, 
je kunt vragen stellen. 
Je mag overleggen met jouw buur.
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Afsluiting
Aan het einde van deze les...
... herken ik een zelfstandig naamwoord.
... herken ik een lidwoord.
... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.
... herken ik een voorzetsel.
... herken ik een werkwoord. 

Volgende les
  • Voornaamwoorden (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, betrekkelijk)

Huiswerk
  • Maak opdracht 2, 3, 4 en 6 (p.14-15).

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link