1. r. 1 τῷ καλῷ νεανίᾳ: verklaar de naamval [=noem dus naamval en functie]
2. r. 3 ἡμετέραν: wie worden hiermee bedoeld?
3. r.6-7 ἐγὼ δὲ...οἷός τέ εἰμι: waarom niet?
4. r. 9 μέλλεις: determineer, noem dus tijd-persoon-getal-inf.
5. r. 11 ὥσπερ σὺ αἰτεῖς: leg uit wat dit inhoudelijk betekent.
6. r. 13 tweede δὲ: hoe kun je dit het beste vertalen?
7. r.18 νικᾶν: welke vorm van het werkwoord zien we hier?
8. Wie heeft Ariadne ingefluisterd op welke manier zij Theseus kan helpen?