8.2: Het oog

Goedemorgen!
This is the place to   Bio
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
This is the place to   Bio

Slide 1 - Tekstslide

Basisstof 2: 
Het oog

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

  1. Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  2. Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  3. Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je dieptie kunt zien.

Slide 3 - Tekstslide

Harde oogvlies en hoornvlies
Het harde oogvlies
beschermt het binnenste van het oog.

Het hoornvlies is doorzichtig en beschermt de voorzijde van het oog.

Slide 4 - Tekstslide

Iris en pupil
De spieren in de iris regelen de grootte van de pupil.
De pupil is dus geen fysieke structuur, maar een gat in de iris.

Slide 5 - Tekstslide

Pupilreflex
De pupilreflex is een vaste reactie van de spieren in het straalvormig lichaam op een te grote hoeveelheid licht.

Dit beschermt de zintuigcellen op het netvlies.
Reflex
Weet je nog? Een reflex is een vaste, onbewuste (automatische) reactie (van spieren) op een bepaalde prikkel.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Glasachtig lichaam
Doorzichtig gedeelte binnen in het oog.

Functies:
- vorm van het oog
- houdt het netvlies op zijn plaats


Slide 8 - Tekstslide

Vaatvlies
Laag met bloedvaatjes tussen harde oogvlies en netvlies.
Het gekleurde gedeelte van het vaatvlies noemen we iris.

Functies:
- het oog van voedingsstoffen en zuurstof voorzien en afvalstoffen afvoeren



Slide 9 - Tekstslide

Voorste en achterste oogkamer
De voorste oogkamer ligt tussen het hoornvlies en de iris.

De achterste oogkamer ligt tussen de iris en de lens.

De oogkamers zijn gevuld met vocht.
Oogkamervocht
Het straalvormig lichaam in een oog van de mens is bedekt met een laag epitheelcellen. Deze epitheelcellen geven door middel van actief transport ionen en voedingsstoffen af aan het oogkamervocht. Als gevolg van osmose komt vervolgens water in het oogkamervocht. Het oogkamervocht wordt in normale omstandigheden afgevoerd via een afvoergang die uitmondt in een ader P (zie afbeelding )

Slide 10 - Tekstslide

Het straalvormig lichaam
Het straalvormig lichaam is een circulaire spier die ligt rondom de lens. Het is verbonden met de lens door middel van de lensbandjes.

Ontspannen is de spier dun en staan de lensbandjes strak. Hierdoor trekken de lensbandjes aan de ooglens.
Aangespannen is de spier dik en hangen de lensbandjes los. Hierdoor trekken de lensbandjes niet aan de ooglens.

Slide 11 - Tekstslide

Het netvlies
Het netvlies is de binnenste wand achterin het oog en is gevuld met lichtgevoelige receptoren (= cellen).

Gele vlek: Alleen maar kegeltjes. Als je je focust op een object of persoon, valt het licht op de gele vlek.

Blinde vlek: Geen staafjes en kegeltjes: oogzenuw gaat hier het oog uit, dus wordt het netvlies "onderbroken".


Kegeltjes = Kleur + scherp zien
Staafjes = contrast (licht/donker)

Slide 12 - Tekstslide

Accommoderen: boller/platter worden van de lens
Rol van het straalvormig lichaam bij accomodatie

Slide 13 - Tekstslide

Bijziend- en verziendheid

Bijziend = voorwerp veraf geeft geen scherp beeld. Oplossing: correctie met negatieve lens.

Verziend = voorwerp dichtbij geeft geen scherp beeld. Oplossing: correctie met positieve lens.

Slide 14 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen (1)
Als lichtstralen overgaan van het ene medium naar het andere medium (gas, vloeibaar, vast), wordt het licht gebroken. Dit gebeurt ook door de ooglens.

Convergeren: de lichtstralen buigen naar elkaar toe (positieve lens).

Divergeren: de lichtstralen worden gespreid (negatieve lens).

Slide 15 - Tekstslide

Lichtbreking door lenzen (2)

In de afbeelding zie je lichtbreking door verschillende lenzen.


F is het brandpunt, hier komen de lichtstralen samen bij een bolle lens.


f is de brandpuntsafstand = afstamd van de lens tot het brandpunt.

Slide 16 - Tekstslide

Contrast en kleuren zien

Staafjes: 
  • lage prikkeldrempel voor licht
  • Ongevoelig voor rood licht
  • waarnemen zwart-grijs-wit (contrast)

Kegeltjes:
  • Hogere prikkeldrempel voor licht
  • Waarnemen kleuren en details
  • Gevoelig voor rood of groen of blauw

Slide 17 - Tekstslide

Donkeradaptatie
In eerste instantie is de prikkeldrempel van lichtreceptoren voor prikkels hoog. In het donker zie je eerst niets.
Na een tijdje daalt de prikkeldrempel en kun je weer zien: donkeradaptatie (donkeraanpassing).
Minimale prikkeldrempel na een half uur.
Gevoeligheid van staafjes voor blauwgroen licht veel hoger dan bij kegeltjes.

Slide 18 - Tekstslide

Stereoscopie
  • De kruising van de uitlopers van beide oogzenuwen = 
    optisch chiasma
  • Hier gaan impulsen van het linkergedeelte van het netvlies van beide ogen naar het linker gezichtscentrum, en de rechterdelen naar het rechter gezichtscentrum.
  • De overlap van het beeld vanuit de twee ogen wordt gecorrigeerd en geeft diepteperceptie (= stereoscopie

Slide 19 - Tekstslide

bolle lens dan.......
A
veraf scherp
B
dichtbij scherp

Slide 20 - Quizvraag

Aan welk deel van het oog zitten de oogspieren vast?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Vaatvlies
D
Harde oogvlies

Slide 21 - Quizvraag

De oogspieren draaien het oog in de juiste richting.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Je ooglid met __________ beschermen het oog tegen vuil.
A
wenkbrauw
B
wimpers
C
traanklier
D
traanbuis

Slide 23 - Quizvraag

Welke bewering is juist:

1) zowel kegeltjes als staafjes bevatten lichtgevoelig pigment,
2) de prikkeldrempel van een staafje is afhankelijk van het aantal schakelcellen waarmee het is verbonden,
3) in de schemering wordt de prikkeldrempel van kegeltjes eerder overschreden dan die van staafjes.

Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
1
B
2
C
3

Slide 24 - Quizvraag

Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer.
De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plaats waar alleen kegeltjes voorkomen
D
naast de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen

Slide 25 - Quizvraag

In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk kleurenblind. Hoe kun je dat aan het oog zien?
A
Het oog heeft een gele vlek.
B
Het oog heeft alleen maar staafjes.
C
Het oog heeft geen blinde vlek.
D
Het oog heeft alleen groene en rode kegeltjes

Slide 26 - Quizvraag

Hoe heet de vlek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Gele vlek
B
Zwarte vlek
C
Blinde vlek
D
Onzichtbare vlek

Slide 27 - Quizvraag

Ad leest zijn boek zonder bril en als hij aan het autorijden is moet hij een bril op.
Welke oogafwijking heeft Ad en welke bril heeft hij op bij het autorijden?
A
Bijziend en + bril
B
Bijziend en - bril
C
Verziend en + bril
D
Verziend en - bril

Slide 28 - Quizvraag

Oudere mensen kunnen vaak alleen wanneer ze de krant met gestrekte armen voor zich houden, deze zonder bril lezen.

Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
het troebel worden van het hoornvlies
B
het troebel worden van de lens
C
het verminderen van de elasticiteit van de lens
D
het groter worden van de afstand tussen netvlies en lens

Slide 29 - Quizvraag

Waarlangs gaat het licht voordat je iets ziet?
A
Hoornvlies, pupil, glasachtiglichaam, netvlies
B
Hoornvlies, lens, glasachtiglichaam, vaatvlies
C
Hoornvlies, pupil, lens, glasachtiglichaam, netvlies
D
Lens, pupil, glasachtiglichaam, gele vlek

Slide 30 - Quizvraag

In het netvlies van een oog van een inktvis liggen de zintuigcellaag en de zenuwcellaag, vergeleken met de ligging in het netvlies van een menselijk ook, in omgekeerde volgorde. Wat zal als gevolg hiervan bij een inktvisoog ontbreken?
A
de blinde vlek
B
de gele vlek
C
het vaatvlies
D
de pigmentlaag

Slide 31 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen over de oogvliezen is juist?
A
het harde oogvlies gaat aan de voorkant van het oog over in het regenboogvlies
B
het hoornvlies is de doorzichtige voorzijde van het harde oogvlies
C
de iris is het gekleurde deel van het netvlies
D
de pupil is een opening in het hoornvlies

Slide 32 - Quizvraag

Wanner je pupil groot is zijn de kringspieren van de iris:
A
ontspannen
B
aangespannen

Slide 33 - Quizvraag

Leerdoelen

  1. Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten.
  2. Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten.
  3. Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je dieptie kunt zien.

Slide 34 - Tekstslide

Ik beheers de leerdoelen van deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Aan de slag

Maken
Opdrachten 11 t/m 25

Slide 36 - Tekstslide