klimaat kennis quiz 5 havo

klimaat kennis quiz
5 havo
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

klimaat kennis quiz
5 havo

Slide 1 - Tekstslide

Het waterhoudende deel van de aarde heet
A
De fluviale sfeer
B
De biosfeer
C
De hydrosfeer
D
De lithosfeer

Slide 2 - Quizvraag

De belangrijkste gassen op aarde zijn
A
CO2, N2, O2
B
NH4, CO2 en O2
C
NO2, O2 en NH4

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer de ozonlaag wordt afgebroken
A
leidt dit tot een versterkt broeikaseffect
B
leidt dit tot meer schadelijke UV straling
C
leidt dit tot meer vervuiling in de atmosfeer
D
leidt dit tot hogere temperaturen

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer het ijs op de polen smelt leidt dit tot
A
een afname van de albedo
B
een toename van de albedo

Slide 5 - Quizvraag

Van de straling van de zon wordt meer dan de helft uiteindelijk opgenomen door het aardoppervlak
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Gebieden op lage breedte hebben een energie-overschot en gebieden op hoge breedte hebben een energietekort
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Op de evenaar is sprake van dalende lucht
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Bij dalende lucht hoort een
A
hoge druk
B
lage druk

Slide 9 - Quizvraag

Bij hoge druk
A
is het onbewolkt en warm
B
is het onbewolkt
C
is het bewolkt
D
is het bewolkt en koud

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke breedtegraden is er doorgaans sprake van dalende lucht
A
0,30,60,90
B
30 en 90
C
0 en 60
D
30 en 60

Slide 11 - Quizvraag

winden waaien
A
altijd richting de evenaar
B
waaien van hoge naar lage druk
C
waaien van lage naar hoge druk

Slide 12 - Quizvraag

Een passaat is een wind die
A
waait tussen een subtropische hoge druk gebied en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid

Slide 13 - Quizvraag

Een moesson is een wind die
A
waait rond de polen
B
waait richting de evenaar
C
die elk half jaar van richting verandert
D
die

Slide 14 - Quizvraag

Een moesson verandert van richting doordat
A
hij het tussen de keerkringen schuivende ITCZ volgt
B
de draaiing van de aarde elk half jaar wisselt
C
de winden soms naar lage en soms naar hoge drukgebieden stromen

Slide 15 - Quizvraag

Het verschuiven van het ITCZ wordt veroorzaakt doordat
A
De aarde soms een grotere ronde om de zon maakt
B
De loodrechte stand van de zon door het jaar verschuift
C
de aarde ronddraait

Slide 16 - Quizvraag

Als gevolg van de corioliskracht krijgt de wind op het zuidelijk halfrond een afwijking naar rechts
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Rond de 60-ste breedtegraden liggen lage druk gebieden
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Poolwinden waaien altijd uit oostelijke richting
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

De ITCZ bereikt op het noordelijk halfrond een hogere geografische breedte?
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de oorzaak hiervan (zie vorige vraag)
A
op het NH is meer wind
B
op het NH is meer land
C
op het NH is meer zee
D
Op het NH is het warmer

Slide 21 - Quizvraag

Welke veranderingen kunnen leiden tot het stagneren van de diepwaterpomp
A
zoutgehalte omhoog, temperatuur omlaag
B
zoutgehalte omlaag, temperatuur omlaag
C
zoutgehalte omhoog, temperatuur omhoog
D
zoutgehalte omlaag, temperatuur omhoog

Slide 22 - Quizvraag

Het afsmelten van gletsjers op Groenland kan leiden tot een
A
koudere periode in Europa
B
warmere periode in Europa

Slide 23 - Quizvraag

De reden hiervoor is
A
dat het zeewater afkoelt
B
dat het zoutgehalte daalt
C
dat het zoutgehalte stijgt

Slide 24 - Quizvraag

Langs de kust van west Europa is er
A
een warme golfstroom
B
een koude golfstroom

Slide 25 - Quizvraag

Door de opwarming van de aarde denken sommige geleerden dat
A
de golfstroom kan afzwakken en ons klimaat daardoor afkoelt
B
de golfstroom kan versterken en ons klimaat daardoor afkoelt
C
de golfstroom kan afzwakken en ons klimaat daardoor opwarmt
D
de golfstroom kan versterken en ons klimaat daardoor opwarmt

Slide 26 - Quizvraag