Paragraaf 4 De handel in grondstoffen

Vandaag
Paragraaf 6.4
Monocultuur
Grondstoffenfonds
Ruilvoet
Gevolg lage exportprijzen
Paragraaf 6.5 
Gevolgen lage lonen
IMF (schuldhulpverlening)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Paragraaf 6.4
Monocultuur
Grondstoffenfonds
Ruilvoet
Gevolg lage exportprijzen
Paragraaf 6.5 
Gevolgen lage lonen
IMF (schuldhulpverlening)

Slide 1 - Tekstslide

Vraag en aanbod

Vraag naar producten ↓ = prijs ↓

Vraag naar producten ↑ = prijs ↑

Aanbod van producten ↓ = prijs ↑

Aanbod van producten ↑ = prijs ↓

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Monocultuur: Een land is voor exportinkomsten grotendeels afhankelijk van slechts een of enkele producten.

Slide 4 - Tekstslide

Welke nadelen kan een monocultuur hebben voor een land?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Ruilvoet
Ruilvoet geeft aan hoeveel een land moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid te kunnen importeren.

Slide 7 - Tekstslide

Ruilvoet
Ruilvoet geeft aan hoeveel een land moet exporteren om een bepaalde hoeveelheid te kunnen importeren.


Slide 8 - Tekstslide

Ruilvoet voor Equador (bananen) verslechtert!!
Ze moeten meer bananen leveren voor zelfde machine

Slide 9 - Tekstslide

Gevolg lage exportprijzen
  • Een ongunstige ruilvoet
  • Land/bedrijven krijgen minder inkomsten uit handel --> lage lonen aan werknemers --> lage welvaart

Slide 10 - Tekstslide

Werking Grondstoffenfonds
Doel: De prijzen stabiel houden door vraag en aanbod op de markt te beïnvloeden

Ingreep A: De overheid (grondstoffenfonds) koopt vlees van haar boeren voor minimumprijs. (meer vraag, hogere marktprijs)

Ingreep B: Als de wereldmarktprijs voldoende is gestegen, verkoopt het grondstoffenfonds het vlees weer door (meer aanbod, lagere marktprijs)

Slide 11 - Tekstslide

Doel grondstoffenfonds
De overheid/instelling koopt de grondstoffen zelf van haar boeren.
 
Door een stabielere prijs van een grondstof, wordt er voor meer stabiliteit gezorgd in de inkomens. 

Slide 12 - Tekstslide

  • Grondstof opgekocht bij dalende prijs.
  • Opgeslagen.
  • Verkocht bij stijgende prijzen.

Slide 13 - Tekstslide

Nadelen grondstoffenfonds
  • aankoop grondstof kost veel geld
  • de opslag kost veel geld
  • prijzen laag blijven, worden de kosten onbetaalbaar --> grondstoffonds failliet --> weggegooid overheidsgeld

Slide 14 - Tekstslide

Welk land heeft een slechte ruilvoet met Nederland?
A
De Verenigde Staten
B
Duitsland
C
Groot Brittannië
D
Bolivia

Slide 15 - Quizvraag

Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika).
Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda stijgt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen.
Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren

Slide 16 - Quizvraag

Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika).
Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda daalt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen.
Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren

Slide 17 - Quizvraag

Een grondstoffenfonds is een instelling die
A
grondstoffen koopt
B
grondstoffen verkoopt
C
de prijs van een grondstof controleert
D
de prijs van een grondstof stabiel maakt door de aan-en verkoop van een grondstof

Slide 18 - Quizvraag

Een Nederlands bedrijf verkoopt klompen aan de VS. Hier is sprake van
A
vraag naar euro's en aanbod van dollars
B
aanbod van euro's en vraag naar dollars

Slide 19 - Quizvraag

Een evenwichtsprijs ontstaat wanneer:
A
Er meer aanbod is dan vraag.
B
De producent tevreden is met de verkoopprijs.
C
Er meer vraag is dan aanbod.
D
Vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar.

Slide 20 - Quizvraag

Bij een tekort op de arbeidsmarkt
is er sprake van ...
A
veel vraag en weinig aanbod.
B
veel vraag en veel aanbod.
C
weinig vraag en veel aanbod.
D
weinig vraag en weinig aanbod.

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag - paragraaf 6.4
Opdracht 1 t/m 6 

Klassikaal bespreken over 15 minuten


Slide 22 - Tekstslide