Thema 2, week 3 Toets (goede leerdoelen)

instructies taaltoets
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

instructies taaltoets

Slide 1 - Tekstslide

woorden thema 1
woorden thema 2

Slide 2 - Tekstslide

uitdrukkingen thema 3

Slide 3 - Tekstslide

VOORZETSELS

Slide 4 - Tekstslide

waar
wanneer
waarom
Voorzetsels

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel
De fiets staat in het fietsenhok.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het voorzetsel
Hij gaat naar het toilet.

Slide 8 - Open vraag

verleden tijd
Iets dat in het verleden gebeurde.

Lang geleden: vorig jaar, vroeger
Kort geleden: gisteren, een uur gelden.

  • Wat deed jij gisteren?

Slide 9 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.

Slide 10 - Tekstslide

zwakke werkwoorden

ik werk - ik werkte
ik gooi - ik gooide
ik pak - ik pakte
ik fiets - ik fietste
ik brand - ik brandde

sterke werkwoorden

ik eet - ik at
ik rijd - ik reed
ik vlieg - ik vloog
ik vang - ik ving
ik ga - ik ging
ik lees - ik las

Slide 11 - Tekstslide

let goed op
Ik speel - ik speelde
Wij spelen - wij speelden

Ik bak - ik bakte
Wij bakken - wij bakten

Ik zoek - ik zocht
Wij zoeken - wij zochten


In de verleden tijd komt er de(n) achter
In de verleden tijd komt er te(n) achter
In de verleden tijd verandert de klank

Slide 12 - Tekstslide

werkwoord: kopen
Zet de zin in de verleden tijd.

Ik ......... een nieuwe fiets.


Slide 13 - Open vraag

werkwoord: lopen
Zet de zin in de verleden tijd.

Wij ......... naar school.

Slide 14 - Open vraag

werkwoord: gaan
Zet de zin in de verleden tijd.

Ik ......... vroeg weg.

Slide 15 - Open vraag

't ex kofschip
slagen - ik slaag - ik slaag..
pakken - ik pak - ik pak..
draaien - ik draai - ik draai..
sporten - ik sport - ik sport..
branden - ik brand - ik brand..

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

werkwoord: gooien
Zet de zin in de verleden tijd.

Hij ......... de bal.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."

De persoonsvorm =
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 20 - Quizvraag

"Wie is de baas van ons land."

De persoonsvorm =
A
is
B
de baas
C
van
D
ons land

Slide 21 - Quizvraag

afkortingen

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de afkorting?
door middel van

Slide 23 - Open vraag

Wat is de afkorting?
bijvoorbeeld

Slide 24 - Open vraag

 Thema 2, week 3 - TOETS

Slide 25 - Tekstslide