Optica 2

CHECK IN
Pak een bekerglas. 
Maak een pijl op een papier.
Houd dit papier achter het bekerglas zodat je de pijl door het glas kunt zien.
Vul nu het bekerglas met water en kijk wat er gebeurt.

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

CHECK IN
Pak een bekerglas. 
Maak een pijl op een papier.
Houd dit papier achter het bekerglas zodat je de pijl door het glas kunt zien.
Vul nu het bekerglas met water en kijk wat er gebeurt.

Slide 1 - Tekstslide

grootste bekerglas op kar en pijl erachter op het bord (verhogen met driepoot)

pijl draait om!

bekerglas gevuld met water werkt als lens
week
les 1 (woensdag)
les 2 
(vrijdag)
20
O1
O2
21
O3
O4
22
O5 + toets bespreken
PO
23
PO
TV Optica
24
Herh H5
Herh H6
25
TV
TV
Vandaag:
- huiswerk
- Optica 2: Scherpe beelden:
tekenen en rekenen aan lenzen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

b De lichtbundel die vanaf punt B op de lens valt is minder divergent dan die vanaf punt A.
De bundel vanuit B wordt daardoor achter de lens sterker convergent dan die uit punt A.
Het beeld van B ontstaat daardoor voor de beeldchip
e Beeldpunt B valt niet op de beeldchip, maar ervóór. Het licht van punt B vormt op de beeldchip dus een lichtvlekje in plaats van een scherp beeldpunt.
f A’ was al scherp en kan dus niet scherper worden. De bundel die door het diafragma van B naar B’ gaat is smaller. Het beeldvlekje achter B’ is dus kleiner. Het antwoord is dus C.
Leerdoelen
Aan het eind van de les kun je:
• uitleggen wat de brandpuntsafstand van een lens is en hoe die samenhangt met de
lenssterkte;
• een beeld construeren bij een positieve lens aan de hand van drie constructiestralen;
• uitleggen wat lineaire vergroting is en er berekeningen mee maken;
• berekeningen maken met de lenzenwet en de formule voor de vergroting;
• uitleggen bij welke voorwerpsafstanden en bij welke toepassingen van een positieve lens
een vergroot, even groot of verkleind beeld ontstaat.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

F = brandpunt
f = brandpuntsafstand 

Slide 5 - Tekstslide

brandpunt: daar komen lichtstralen samen van een evenwijdige bundel 
In figuur O.9 zie je hoe een evenwijdige bundel na breking door een lens samenkomt in één
punt: het brandpunt F. De denkbeeldige lijn loodrecht op het midden van de lens heet de
optische as of hoofdas. De lenzen A en B zijn positieve lenzen: ze zijn in het midden dikker.
Lens A is sterker en boller dan lens B en heeft een kleinere brandpuntsafstand. Lens C is in
het midden juist dunner. Hij is negatief en divergeert.
Lenssterkte




S = lenssterkte in dioptrie (dpt)
         f = brandpuntsafstand in meter (m)

S=f1
Brandpuntsafstand = afstand van het brandpunt tot het midden van de lens
Hoe kleiner de brandpuntsafafstand, hoe sterker de lens

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Als je de brandpuntsafstand van een lens en de afstand van een voorwerp tot de lens kent,
kun je met een tekening de plaats en de grootte van het beeld bepalen. In figuur O.10 zie je
vanuit het voorwerpspunt V een divergente bundel naar de lens gaan.
Constructiestralen
Met de volgende constructiestralen kun je de plaats van een beeldpunt B bij een gegeven voorwerpspunt V bepalen:
– lichtstralen door het midden van de lens gaan rechtdoor;
– lichtstralen evenwijdig aan optische as gaan door de lens door F;
– lichtstralen die via F op de lens vallen komen na breking evenwijdig aan de optische as uit de lens.
Alle lichtstralen vanuit voorwerpspunt V gaan na breking door beeldpunt B.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 lichtstralen door het midden van de lens gaan rechtdoor

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 lichtstralen evenwijdig aan optische as gaan door de lens door F

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AHW
Maak opdracht 10 en 15.


Slide 13 - Tekstslide

zie volgende slide

Je krijgt een kwartier en daarna bespreken we de opgaven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

e)

              f in ..............!
S=f1

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

e)

              f in ..............!
S=f1

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lv
= voorwerpsgrootte
= beeldgrootte
Lb
v = voorwerpsafstand
b = beeldafstand

Slide 22 - Tekstslide

met een beamer maak je het beeld op het bord veel groter 
met een camera maak je juist kleinere beelden
Lineaire vergroting N
Voorwerpsgrootte 
Beeldgrootte 



Lv
Lb
N=LvLb
=vb
gelijkvormige driehoeken:
           : v
           : b
Lv
Lb

Slide 23 - Tekstslide

verhouding Lb : Lv geeft weer hoeveel maal het beeld groter is dan het voorwerp
dat noem je lineaire vergroting N

gelijkvormige driehoeken; dit zijn driehoeken waarvan de zijden dezelfde verhouding hebben.
Lv : v = Lb: b
dus Lb : Lv = b : v
Oefening
De lens van een smartphone beeldt een zendmast met een hoogte van 165 m af op een
beeldchip die zich 0,60 cm van de lens bevindt. Het beeld van de mast is 0,43 cm hoog.
Bereken hoe ver de lens zich van de mast bevindt.
(Zet eerst het juiste symbool bij de gegevens en druk ze uit in meter.)

Slide 24 - Tekstslide

Zet het juiste symbool bij de gegevens en druk ze uit in meter:
Lv = 165 m; b = 0,60 cm = 0,0060 m en Lb = 0,43 cm = 0,0043 m.
Invullen in het eerste deel van de formule: N = Lb/Lv = 0,0043/165
= 2,61 · 10−5.
Invullen in het tweede deel van de formule: N = b/v
= 0,0060/v= 2,61 · 10−5.
Dan geldt: 0,0060 = v × 2,61 · 10−5 → v = 0,0060/2,61 · 10−5
= 230 m = 2,3 · 102 m.
Je wilt v (= voorwerpsafstand) weten.
N=LvLb
=vb

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


v = 

Slide 27 - Tekstslide

v = 0,0060/2,61 · 10−5
= 230 m = 2,3 · 102 m.
v1+b1=S=f1
hoe kleiner v, hoe groter b
Lenzenwet/Lenzenformule

Slide 28 - Tekstslide

denk aan de appel en de peer

verder geldt hoe sterker de lens, hoe kleiner de beeldafstand

v = voorwerpsafstand in meter
b = beeldafstand in meter
S = lenssterkte in dioptrie (dpt)
f = brandpintsafstand in meter

Slide 29 - Tekstslide

in het boek vind je een overzicht
AHW
Maak opdracht 13, 17, 19 en 20.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Je kunt nu:
• uitleggen wat de brandpuntsafstand van een lens is en hoe die samenhangt met de
lenssterkte;
• een beeld construeren bij een positieve lens aan de hand van drie constructiestralen;
• uitleggen wat lineaire vergroting is en er berekeningen mee maken;
• berekeningen maken met de lenzenwet en de formule voor de vergroting;
• uitleggen bij welke voorwerpsafstanden en bij welke toepassingen van een positieve lens
een vergroot, even groot of verkleind beeld ontstaat.

Huiswerk: Maak opdracht 13, 17, 19 en 20.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies