Hoofdletters en leestekens (1)

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

LESDOELEN
Aan het einde van de les kun je hoofdletters, punten, vraagtekens, komma's en uitroeptekens gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
"Weet  jij of het regent?", vroeg de man.

Slide 5 - Tekstslide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 6 - Tekstslide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor verbindingswoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 7 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 8 - Tekstslide

Wat is juist?

A
Gisteren regende het vandaag is het weer droog.
B
Gisteren regende het. Vandaag is het weer droog.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Als je tijd hebt, kun je ook mee vissen.
B
Als je tijd hebt kun je ook mee vissen.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 12 - Woordweb

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 13 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 14 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 15 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 16 - Tekstslide

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen
Je gebruikt een hoofdletter bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren en dergelijke.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 19 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 20 - Quizvraag


Wat is goed geschreven?
A
Dat is meneer Jansen.
B
Dat is Meneer Jansen.
C
Dat is meneer jansen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 23 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 24 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 25 - Quizvraag

Vragen?

Slide 26 - Tekstslide

PAUZE

Slide 27 - Tekstslide

DEEL 2

Slide 28 - Tekstslide

OPDRACHT
Schrijf een mail aan de directeur van je zorginstelling: 

Dienstverleners hebben recht op een elektrische scooter.


Pas alle taalkennis toe die je in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en mbo hebt opgedaan.
Minimaal 200 woorden, maximaal 300.


Slide 29 - Tekstslide

  WIKIWIJS:

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Volgende week:

VERDER VOORBEREIDEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Slide 32 - Tekstslide

Volgende week:

Examen Schrijven

Succes!

Slide 33 - Tekstslide