Een komma schrijf je bij een korte pauze. Je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor voegwoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.
3. Opsomming (behalve voor 'en')
Ik heb vanmorgen een appel, twee boterhammen, een gekookt ei en thee gehad.