De Kooi 6


Welkom!

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Ik kan informatie uit een gesproken tekst halen.
Ik kan gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.
Ik kan hulpbronnen herkennen en gebruiken.
Ik kan een verhaal samenvatten in tekst, beeld of geluid.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • 25 minuten werkwoordspelling
  • Terugblik De Kooi - les 1 t/m 6
  • De Kooi - 7

Slide 3 - Tekstslide


werkwoordspelling
persoonsvorm 
verleden tijd

Slide 4 - Tekstslide

Doelen
  • Je kent het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
  • Je kent het begrip verleden tijd en weet hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd schrijft.
  • Je weet hoe je 't ex kofschip gebruikt.

Slide 5 - Tekstslide

persoonsvorm herkennen
1)  past zich aan aan het onderwerp
 
2)  verandert mee met de tijd
      
3) staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vorm je de persoonsvorm in de verleden tijd?

Slide 7 - Tekstslide

sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
bijten    -  ik beet
kopen   -  ik kocht
lopen    -  ik liep

Slide 8 - Tekstslide

sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven. 
lijden        -   leed
smijten    -   smeet
rijden       -    reed
snuiten   -    snoot

Slide 9 - Tekstslide

zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd regelmatig worden vervoegd. Je gebruikt dan:
ik-vorm   +  te(n) : ik maakte, wij lachten
                                      of 
ik-vorm   +  de(n) : jij hoorde, jullie belden

Slide 10 - Tekstslide

't ex kofschip
Om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd met -d of -t geschreven moet worden, kun je gebruik maken van een ezelsbruggetje. 

Slide 11 - Tekstslide

't ex kofschip
1)   vind de stam van het werkwoord : haal -en van het                              werkwoord af 
2)  kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit                    't  ex-kofschip is : t, x, k, f, s, ch, p

              Let op:  Gebruik hiervoor de stam, niet de ik-vorm!

Slide 12 - Tekstslide

't ex kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit                           't ex-kofschip?                 t, x, k, f, s, ch, p 

ja     ->  schrijf ik-vorm + te(n)  : praten  ->  ik praatte
                                                                 kruisen -> ik kruiste
nee ->  schrijf ik-vorm + de(n) : zagen  ->  ik zaagde
                                                                 zeven  ->  ik zeefde

Slide 13 - Tekstslide

Hoe spel je de pv-vt in onderstaande zin?

(faxen) Ik ... gisteren een bestand naar mijn leraar.
A
faxde
B
faxede
C
faxte
D
faxdte

Slide 14 - Quizvraag

Hoe spel je de pv-vt in onderstaande zin?

(kunnen) Mijn nichtje ... helaas niet op mijn feestje komen.
A
kan
B
kunde
C
kun
D
kon

Slide 15 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de pv.

(landen) Het vliegtuig ... om 10:00 uur op Schiphol.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

opdracht
Werk 10 minuten in de app Werkwoordspellen
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Terugblik

De Kooi

Wat hebben we gelezen?
Wat hebben we gedaan?

Slide 19 - Tekstslide

De Kooi
Les 7 - Keuzeopdracht (trailer of nieuwsbericht)

Slide 20 - Tekstslide

Groepsindeling
  1. Carmen en Suze
  2. Ivanka en Marit
  3. Amber en Merel
  4. Yanniek en Finn
  5. Tom en Emiel
  6. Luc en Floris
  7. Stef, Tigo, en Huub

Slide 21 - Tekstslide

trailers
Toolbox

Slide 22 - Tekstslide

opdracht - De Kooi les 7
  1. Zoek je groepsgenoten op en ga ik een groepje zitten.
  2. Bedenk of je een trailer of een nieuwsbericht wilt maken.
  3. Gebeurtenissen in kaart brengen m.b.v een tijdlijn.
  4. Bedenk welke gebeurtenissen je gaat gebruiken.
  5. Maak een duidelijk verhaal waarin alle gebeurtenissen en personages duidelijk zijn voor een lezer/kijker die van niets weet.
  6. Check via het beoordelingsformulier of alles erin zit.
                                                              

Slide 23 - Tekstslide