Voegwoorden

Voegwoorden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Benoem alle voegwoorden uit en zet er bij om wat voor voegwoord het gaat. nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
Zodra Elise thuiskomt, smijt ze haar tas weg
en trekt ze haar sloffen aan.

Slide 2 - Open vraag

Benoem alle voegwoorden uit en zet er bij om wat voor voegwoord het gaat. nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
Wist je dat er vroeger geen asfaltwegen waren, maar straten van klinkers?

Slide 3 - Open vraag

Benoem alle voegwoorden uit en zet er bij om wat voor voegwoord het gaat. nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
Toen de stroom uitviel, staken we kaarsen aan, omdat het aardedonker was.

Slide 4 - Open vraag

Benoem alle voegwoorden uit en zet er bij om wat voor voegwoord het gaat. nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
Aangezien beiden goed uitleggen, maakt het niet uit of Els of Daan mij helpt.

Slide 5 - Open vraag

Benoem alle voegwoorden uit en zet er bij om wat voor voegwoord het gaat. nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
Hoewel de weg glad is, veroorzaak ik geen ongelukken, want ik rijd voorzichtig.

Slide 6 - Open vraag

Maak een zinnen met daarin de woorden schaken / populair(e) / school. Extra woorden mag je zelf toevoegen.
Gebruik in de zin een nevenschikkend voegwoord dat twee woordgroepen verbindt.

Slide 7 - Open vraag

Maak een zinnen met daarin de woorden schaken / populair(e) / school. Extra woorden mag je zelf toevoegen.
Gebruik in de zin een onderschikkend voegwoord dat een hoofdzin met een bijzin verbindt.

Slide 8 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Vul een passend woord in.
Het bestuur nam de beslissing ... de trainer ontslagen moest worden.

Slide 10 - Open vraag

Vul een passend woord in.
De beslissing ... deze crisis ontstond, is vorig seizoen al genomen.

Slide 11 - Open vraag

Vul een passend woord in.
De vraag ... het eerste team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.

Slide 12 - Open vraag

Vul een passend woord in.
Het bestuur stond voor een beslissing ... bepaald niet eenvoudig was.

Slide 13 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Bijvoeglijke bijzinnen beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is, het antecedent. De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat:

1. De rondleiding, (diebetr.vnween uurtje duurde bijv.bijzin), was erg interessant.
2. Sara is het souvenir (datbetr.vnwze gekocht hadbijv.bijzin), ergens kwijtgeraakt.
3. Ken jij die jongen (van wiebetr.vnw Mark zijn scooter gekocht heeft bijv.bijzin)?
4. Vertel jij mij eens iets interessants (watbetr.vnw ik nog niet weet bijv.bijzin).
Soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat. Er is dan geen antecedent. Wie/wat is dan betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.).
5. Wie (= degene die) zoiets gevaarlijks doet, vraagt om moeilijkheden.
6. Wat (= datgene wat) je nu niet snapt, moet je morgen in de les even navragen.

Slide 14 - Tekstslide

Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2). Let op: als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat een aanwijzend voornaamwoord.


Het betrekkelijk voornaamwoord wat gebruik je om te verwijzen naar
– een overtreffende trap:
- Bungeejumpen is het spectaculairste (wat ik ooit gedaan hebbijv.bijzin).
– een onbepaald voornaamwoord:
- Heb je van alles (wat je op school geleerd hebt bijv.bijzin), niets onthouden?
– een hele zin:
- We gaan naar Zweden op vakantie, wat ik niet zo leuk vind.
Als je verwijst naar een persoon, dan gebruik je niet waar+voorzetsel (waarmee, waarover enz.) maar voorzetsel + wie (met wie, over wie).
Niet: *De agent waarvan ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk.
Maar: De agent van wie ik een bon kreeg, was niet erg vriendelijk.









Slide 15 - Tekstslide

Welke betrekkelijk voornaamwoord staan er in de zin?
De aanvoerder rekende op hen die hem in de strijd trouw waren gebleven.

Slide 16 - Open vraag

Welke betrekkelijk voornaamwoord staan er in de zin?
Wie niet durft te vliegen, kan dat beter ook maar niet doen.

Slide 17 - Open vraag

Welke betrekkelijk voornaamwoord staan er in de zin?
Mijn broer leert alleen het deel van de stof dat nodig is om een zes te halen.

Slide 18 - Open vraag

Welke betrekkelijk voornaamwoord staan er in de zin?
De struiken van Matt staan in bloei, wat deze tuinman zichtbaar goed doet.

Slide 19 - Open vraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
Jason rijdt op een omafiets die nog van zijn opa is geweest.
die
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 20 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
Wie niet horen wil, moet maar voelen, is een gezegde dat mijn vader nogal eens gebruikt.
wie
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 21 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
Wie niet horen wil, moet maar voelen, is een gezegde dat mijn vader nogal eens gebruikt.
dat
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 22 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
Bungeejumpen vanaf een hoge brug in Frankrijk, is het spectaculairste wat ik ooit heb gedaan.
wat
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 23 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
Ik probeer de vergelijking op te lossen die de docent op het bord schreef, wat nog niet zo eenvoudig is.
die
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 24 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
De gehersenspoelde spion zei: ‘Van wat ik gedaan heb, weet ik niet veel meer, maar het voorval dat u noemt, herinner ik me wel.’
wat
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 25 - Quizvraag

Kies het type: betr. vnw of betr. vnw m.i.a.
De gehersenspoelde spion zei: ‘Van wat ik gedaan heb, weet ik niet veel meer, maar het voorval dat u noemt, herinner ik me wel.’
dat
A
betr. vnw.
B
betr. vnw. m.i.a.

Slide 26 - Quizvraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Jason rijdt op een omafiets die nog van zijn opa is geweest.
die

Slide 27 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Jason rijdt op een omafiets die nog van zijn opa is geweest.
die

Slide 28 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Wie niet horen wil, moet maar voelen, is een gezegde dat mijn vader nogal eens gebruikt.
wie

Slide 29 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Wie niet horen wil, moet maar voelen, is een gezegde dat mijn vader nogal eens gebruikt.
dat

Slide 30 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Bungeejumpen vanaf een hoge brug in Frankrijk, is het spectaculairste wat ik ooit heb gedaan.
wat

Slide 31 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Ik probeer de vergelijking op te lossen die de docent op het bord schreef, wat nog niet zo eenvoudig is.
die

Slide 32 - Open vraag

Vul het antecedent in, als dat er is. Is er geen antecedent? Vul dan een X in.
Ik probeer de vergelijking op te lossen die de docent op het bord schreef, wat nog niet zo eenvoudig is.
wat

Slide 33 - Open vraag

Aan de slag
H6 betrekkelijk voornaamwoord
opdracht 2, 4, 7

Slide 34 - Tekstslide