HV2 Formuleren: herhaling leerjaar 1 (tweede deel)

HV2 Formuleren: herhaling leerjaar 1 (tweede deel)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

HV2 Formuleren: herhaling leerjaar 1 (tweede deel)

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud les (herhaling leerjaar 1):
- Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
- Lastige verwijswoorden
- Trappen van vergelijking 

Slide 2 - Tekstslide

Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Je moet oppassen voor deze stier, want .....
kan je opeens aanvallen.

(Zoek op internet het woordgeslacht op)
A
hij
B
zij
C
het

Slide 5 - Quizvraag

Veel mensen zijn op zoek naar de ware liefde, maar ....
komt altijd onverwacht.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 6 - Quizvraag

Zou dit internetbedrijf ....
winst komend jaar opnieuw weten te verhogen?
A
zijn
B
haar
C
hun

Slide 7 - Quizvraag

Als het gezang van Oscar je niet aanstaat, kun je ... vragen of hij .....
niet meer wil laten horen.
(kies uit: hij, zij, ze, hem, haar, zijn, het, hun, dit, dat, die, deze)

Slide 8 - Open vraag

We hebben de televisie weggedaan, omdat .... toch niet meer gebruikt wordt.
(kies uit: hij, zij, ze, hem, haar, zijn, het, hun, dit, dat, die, deze)

Slide 9 - Open vraag

Lastige verwijswoorden
Hen of hun? 
Dat of wat? 
Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?

Slide 10 - Tekstslide

Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.

– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf de docente hun (mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen (lv) naar voren.

Slide 11 - Tekstslide

Kies: hen (lv) of hun (mv)?

De sportschool geeft gratis een proefles kickboksen aan
..... die dat willen.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het allerleukste .... jij hebt gedaan tijdens je vakantie op Corsica?
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quizvraag

Ergeren jullie je ook zo aan het autoalarm ... steeds afgaat?
A
dat
B
wat

Slide 15 - Quizvraag

Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?
Je gebruikt daar/waar+voorzetsel (daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen.
– Het filmfestival waarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.
Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.
– De vriendin met wie ik tennis, is helaas geblesseerd.

Slide 16 - Tekstslide

Het maatje .....
Dirk altijd trainde, heeft een prijs gewonnen met gewichtheffen.
A
met wie
B
waarmee

Slide 17 - Quizvraag

Laatste onderdeel: trappen van vergelijking
Stellende (mooi) - vergrotende (mooier) - overtreffende (mooist)

Eindigt het woord al op -st of -sch, dan komt er 'meest' voor: 
meest allergisch 

Slide 18 - Tekstslide

Als mij/ dan ik
Het is NOOIT 'als mij'.... 

Is het ongelijk: dan
Zijn ze gelijk aan elkaar: als

Slide 19 - Tekstslide

Geef de volgende twee trappen van de woorden: goed - ... - ....
fantastisch - .... - .....

Slide 20 - Open vraag

Een cobra is giftiger ....
een schorpioen.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Iris uit 1D heeft net zo’n leuk telefoonhoesje ....
jij.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quizvraag

Maak af:
Volgens Owen is zijn broer veel luier
.... ......

Slide 23 - Open vraag

Mooi geweest!
Even wat tijd voor jezelf :)

Slide 24 - Tekstslide