§ 5 Lastige verwijswoorden

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

 Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/ met wie kunt verwijzen

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat en hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun) verwijzen naar iets wat eerder (of later) genoemd wordt. Er zijn een paar lastige gevallen:

Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.

Slide 3 - Tekstslide

– Als Aimee en Yamilla weer te laat komen, zal ik niet meer op (vz) hen wachten.

– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf de docente hun (mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen (lv) naar voren.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Dat of wat?
Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin. 

Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:
- de woorden dat en datgene: Dat wat je nu doet, is volgens mij gevaarlijk.
- de woorden alles, iets, niets, het enige: Het enige wat Brentley doet, is voetballen.

Slide 6 - Tekstslide

- een overtreffende trap met het zonder zelfstandig naamwoord (het beste, het fijnste enzovoort): Een hardloopcursus volgen is wel het allerlaatste wat ik ga doen.
- een hele zin: Ian won het schaaktoernooi, wat mij verbaasde.
Maar: Ian won het schaaktoernooi .Dat verbaasde mij.
Of: Ian won het schaaktoernooi en dat verbaasde mij.

Slide 7 - Tekstslide

Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?
Je gebruikt daar/waar+voorzetsel (daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen.
– Het filmfestival waarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.
Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.
– De vriendin met wie ik tennis, is helaas geblesseerd.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Aan de slag

Slide 10 - Tekstslide

Maken:
Cursus 6 
§ 5 lastige verwijswoorden
blz. 238

Opdr. 1 t/m 5

Slide 11 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 12 - Tekstslide

H1E- 2022-2023

Slide 13 - Tekstslide