PA 1 H1 Lidwoorden/Enkelvoud/Meervoud/SER/ESTAR

Paso Adelante 1 - Hoofdstuk 1
Lidwoorden: de/het/een
Enkelvoud/Meervoud
Mannelijke/Vrouwelijke woorden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paso Adelante 1 - Hoofdstuk 1
Lidwoorden: de/het/een
Enkelvoud/Meervoud
Mannelijke/Vrouwelijke woorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Zet het juiste bepaalde lidwoord bij het juiste woord
hijo
problema
piscina
ciudad
canción
holandesa
chica
vacaciones
hermanos
pueblos
mexicanos
radio
alemán
amigas
EL
LA
LOS
LAS

Slide 5 - Sleepvraag

SER = Zijn



YO (ik)
(jij)
EL/ELLA/USTED (hij/zij/u)
NOSOTROS/NOSOTRAS (wij)
VOSOTROS/VOSOTRAS (jullie)
ELLOS/ELLAS (ze)

(nationaliteit, permanente eigenschappen, wie je bent, je beroep)

SOY (ben)
ERES (bent)
ES (is)
SOMOS (zijn)
SOIS (zijn)
SON (zijn)

Slide 6 - Tekstslide

Tip! zie ook 
  • Naam, herkomst, beroep: 
Chantal es holandesa. Es de  Amsterdam. Es profesora.
  • Identificeren en definiëren:
Femke es una estudiante del Minor. Un estudiante es  una persona que estudia.
  • Datum en tijdstip: Hoy es miércoles. Es el 16 de septiembre. Son las dos.

el verbo SER - ZIJN: het gebruik (enkele situaties) 

Slide 7 - Tekstslide

Je gebruikt het werkwoord SER voor tijdelijke eigenschapen?
JA
NEE

Slide 8 - Poll

Je gebruikt het werkwoord SER om je nationaliteit door te geven
JA
NEE

Slide 9 - Poll

Slide 10 - Link

Kies voor de juiste vorm van het werkwoord SER
Nosotros ... participantes
A
SOIS
B
ERES
C
SON
D
SOMOS

Slide 11 - Quizvraag

Kies voor de juiste vorm van het werkwoord SER
Yo ... holandés
A
ERES
B
SOY
C
ES
D
SOMOS

Slide 12 - Quizvraag

Kies voor de juiste vorm van het werkwoord ESTAR
Yo ... BIEN
A
ESTÁ
B
ESTOY
C
ESTÁS
D
ESTAMOS

Slide 13 - Quizvraag

Kies voor de juiste vorm van het werkwoord ESTAR
ELLOS ... CANSADOS (MOE)
A
ESTÁS
B
ESTOY
C
ESTÁN
D
ESTAMOS

Slide 14 - Quizvraag

tres
cinco
uno
cuatro
dos
1
2
3
4
5

Slide 15 - Sleepvraag

Begrijp je het verschil tussen SER en ESTAR?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Vamos a practicar más :)
  • trabajar en grupos de dos o tres estudiantes 
  • tirar el dado
  • hacer las tareas en la hoja
  • preguntar - responder
  • está permitido usar el libro 
  • mucha suerte 

Slide 17 - Tekstslide


Tengo un trabajo interesante 
TB nr. 12 p. 24 eerst klassikaal lezen
Nr. 12 a: Vul nu het schema verder in (selectief lezen)
nombre: 
Apellidos: 
lugar de residencia:
Puesto actual:
Actividades:
Idiomas:
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide



practicamos un poco más
We gaan checken of jullie het hebben begrepen.
Maak opdracht 14 TB

Slide 19 - Tekstslide

verbos regulares
online les? opdracht op slides maken
LoL? dan opdracht 14 TB maken en extra opdrachten op stencils ficha 15
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Uitgangen -AR
Ik studeer luchtvaart                     Estudio Aviación
Praat jij Nederlands?                      ¿Hablas holandés?
Spreekt u Chinees?                        ¿Habla chino?
José werkt in een restaurant     José trabaja en un restaurante.
Wij reizen naar Spanje.                 Viajamos a España.
Zoeken jullie de bank?                   ¿Buscáis el banco?
Zij luisteren naar muziek.             Ellos escuchan música.   

Slide 21 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?

  • herhaling ser en estar
  • verleden tijd: pretérito indefinido
  • oefenen

Slide 22 - Tekstslide

¿Cuáles son las metas de hoy?

  • Ik weet wanneer ik ser moet gebruiken
  • Ik weet wanneer ik estar moet gebruiken
  • Ik weet hoe ik werkwoord in het verleden tijd moet vervoegen

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
TT: Onregelmatige werkwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van ser of estar in de presente in.

1. La biblioteca __________ cerca del instituto.
2. Mi padre __________ doctor.
3. Luisa y yo __________ primas.
4. Mi hermano ____________ muy simpático.
5. Tú ____________ nervioso por el examen.
timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van ser of estar in de presente in.
 
1.La biblioteca está cerca del instituto.
2. Mi padre es doctor.
3. Luisa y yo somos primas.
4. Mi hermano es muy simpático.
5. Tú estás nervioso por el examen.

Slide 27 - Tekstslide