Unit 2 grammar recap GT

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 2

Grammar recap GT Unit 2

In deze Kahoot gaan we alle grammatica, wat zinnen en wat woorden van unit 2 herhalen.

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Quick - ........ - Quickest

1. quick
2. quicker

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Shallow- shallower- .....

1. shallow
2. shallower
3. shallowest

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Famous -............. - most famous

1. famous
2. most famous
3. more famous

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Terrible - more terrible - .....

1. Terrible
2. the most terrible
3. more terrible

Wat betekent performer in het Nederlands

1. artiest
2. missen
3. ondersteboven
4. draad

Welk woord past er het beste in de zin:
You can find merch .......

1. headache
2. anywhere
3. warning
4. waitress

Wat betekent de zin: This is a deadly spider.

Wat betekent de zin: ik vind dat jij het ook moet weten!

Wanneer gebruik je much?

1. Bij woorden in het meervoud
2. bij woorden in het enkelvoud
3. bij woorden die je niet kunt tellen
4. bij woorden die je wel kunt tellen

Many gebruik je bij woorden in het meervoud en bij woorden die je kunt tellen

1. True
2. false

Kies uit: much of many. I don't have much/many time.

1. Much
2. Many

Wat betekent het woord Extremely?

1. sleutel
2. problemen
3. erg
4. bezorgd

Welk woord past er het beste in de zin;
We have to protect the .......

1. Climate
2. Terrible
3. Damp
4. While

Hoe vraag je wat er gebeurd is?

Hoe zeg je dat je iets niet begrijpt?

Hoe maak je de past simple?

1. het hele werkwoord
2. het hele werkwoord+ed
3. het werkwoord+ing

Welke woorden staan er in de past simple

1. smike
2. worked
3. smiled
4. work

Onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden waar geen ED achter komt en dus hun eigen vorm hebben.

1. false
2. true

Maak het rijtje af: say- ...... - said

1. say
2. sayed
3. said
4. saided

Maak het rijtje af: Catch - ....... - caught

1. Catch
2. caught
3. catched

Bij vragen in de past simple zet je altijd... vooraan in de zin.

1. does
2. was
3. were
4. did

Maak van deze zin een vraag in de past simple: He has missed the bus.

Ontkenningen in de past simple maak je door not achter did te plakken.

1. true
2. false

Welk woord hoort er niet bij?

1. Fever
2. Ill
3. Sick
4. Nothing

Welk woord hoort er niet bij?

1. Act
2. performer
3. music
4. smoke

wat is de vertaling van de zin: Hoe gaat het met je?

Wat is de vertaling van de zin: say that again.

Wanneer gebruik je de past continuous

1. Als je het over het verleden wilt hebben
2. Als er wat aan de gang was in het verleden toen er opeens wat anders gebeurde.

hoe maak je de past continuous

1. was/were + werkwoord + ing
2. werkwoord + ed

Bij welk voornaamwoord gebruik je was?

1. Bij he/she/I/it
2. Bij you we they

Was/were zet je bij vragen vooraan in de zin.

1. true
2. false

Hoe maak je ontkenningen met were?

1. were not
2. were
3. weren't
4. weres

Goodluck!

Leer voor deze toets dan ook alle grammatica, woorden en zinnen van unit 2