H.2 Kracht van verhalen, oefenen voor de toets
1 / 32
Lesduur is: 80 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke plekken in een tekst geven informatie over het onderwerp?
Slide 4 - Open vraag
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de deelonderwerpen?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Wat was het onderwerp van de tekst die je net gelezen hebt?
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 9 - Open vraag
Wat is het onderwerp van deze tekst?
Slide 10 - Open vraag
Wat is het onderwerp van deze tekst?
Slide 11 - Open vraag
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdgedachte?
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Welke doelen kan een waarderende tekst hebben?
Slide 16 - Open vraag
Wat betekent 'een roman'?
A
Een romantisch verhaal
B
Een relatie hebben
C
Een verzonnen verhaal
D
Een lang verhaal in een boek
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noem je iemand die iets onaangenaams is aangedaan?
A
Slachtoffer
B
Pechvogel
C
Oelewapper
D
Digibeet
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Wat is de betekenis van:
achterbaks
achterbaks
A
de achteruitgang
B
stiekem
C
enthousiast zijn
D
de achterklap
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de betekenis van:
vrijgevig
vrijgevig
A
iemand iets verwijten
B
een fragment
C
veel weggevend, gul
D
snauwen
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de betekenis van:
evalueren
evalueren
A
Oordelen over iets
B
Schenken, geven
C
Ergens weggaan
D
Achteraf bespreken
Slide 22 - Quizvraag
Wat doe je als je iemand in een kwaad daglicht stelt?
Slide 23 - Open vraag
Wat betekent:
inspelen op
inspelen op
Slide 24 - Open vraag
De functie
Benadrukken
Grofweg
De strubbeling
Waarvoor iets bedoeld is
kleine ruzie, worsteling
ets extra belangrijk maken
Ongeveer
Wat je nodig hebt
Hoe iets komt
De hindernis
Slide 25 - Sleepvraag
Bedenk zelf een zin met het woord 'het gezichtspunt' erin.
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)
Slide 26 - Open vraag
Bedenk zelf een zin met het woord 'instrueren' erin.
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag het woord vervoegen.)
Slide 27 - Open vraag
Bedenk zelf een zin met het woord 'afbakenen' erin.
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag de uitdrukking vervoegen.)
De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken.
(Je mag de uitdrukking vervoegen.)
Slide 28 - Open vraag
Welk woord pas er in de zin:
Hij werd opgepakt wegens ... wapenbezit, maar werd een dag later al vrijgelaten.
Hij werd opgepakt wegens ... wapenbezit, maar werd een dag later al vrijgelaten.
A
divers
B
sensationeel
C
primitief
D
vermeend
Slide 29 - Quizvraag
Welk woord pas er in de zin:
Je moet je Frans accent een beetje ..., zodat het net lijkt of je uit Parijs komt.
Je moet je Frans accent een beetje ..., zodat het net lijkt of je uit Parijs komt.
A
bejubelen
B
realiseren
C
aandikken
D
aankondigen
Slide 30 - Quizvraag
Wat vind je nog lastig?
A
Het onthouden van de betekenissen
B
Het juiste woord in een zin plaatsen
C
Zelf nieuwe zinnen bedenken waaruit de betekenis duidelijk blijkt
D
A, B én C!!!
Slide 31 - Quizvraag
In hoeverre heb je de woorden en hun betekenissen van dit hoofdstuk onder de knie?
😒🙁😐🙂😃
