Comparisons

Lesson Goal
At the end of this lesson you can:
recognise ( herkennen)
understand (begrijpen)
apply (toepassen)
  • adjectives in a sentence
  • the English degrees of comparison (verheleijkende trap)

You can write sentences where you compare the  characteristics/qualities of different things.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesson Goal
At the end of this lesson you can:
recognise ( herkennen)
understand (begrijpen)
apply (toepassen)
  • adjectives in a sentence
  • the English degrees of comparison (verheleijkende trap)

You can write sentences where you compare the  characteristics/qualities of different things.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Previous lesson
what is an adjective?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADJECTIVES

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
write down 3 adjectives

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Comparison (vergelijking)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

comparative



The apple is heavier than the orange.
The orange is lighter than the apple.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende trap
klein - kleiner 
small - smaller

groot - groter 
big - bigger 

aardig - aardiger 
nice - nicer 

Comparative 


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

superlative


The blue whale is the biggest animal on earth

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Overtreffende trap
klein - kleinst(e)
small -  smallest

groot -  grootst(e)
big - biggest

aardig - aardigst(e)
nice - nicest

Superlative

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Superlative:
+EST

Altijd komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'She is the funniest girl I know.'
Funniest is one of the following:
A
noun
B
adjective
C
verb

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Freddie Mercury was the ___ singer ever .
A
great
B
greater
C
greatest
D
most great

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergrotende + overtreffende trap
klein - kleiner - kleinst(e)
small - smaller - smallest

groot - groter - grootst(e)
big - bigger - biggest

aardig - aardiger - aardigst(e)
nice - nicer - nicest

Comparative +

Superlative

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Find the mistake!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Words with more than 2 syllables
MORE  or  MOST 

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How many syllables does the word
'yellow' have?
A
1
B
2
C
3

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How many syllables does the word
beautiful have?
A
1
B
2
C
3

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She is the .................... girl I know.
(beautiful)
A
most beautiful
B
beautifulest

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Attention
good - better - best

bad - worse - worst

far- further - furthest

little - less - least





Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The weather today is even ___
than yesterday.
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The English test was _________ than the French test.
A
more easy
B
more easyer
C
easyer
D
easier

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

My dad is the ___ dad ever!
A
good
B
goodest
C
better
D
best

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How well do you think you understand the grammar of lesson 5?
A
I understand it completely.
B
I understand it a little bit.
C
I do not understand it at all.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

exercise 

8 minutes
2 students

  • Find points of comparisons between the three objects.
  • Write 6 sentences with comparisons on your mini whiteboard
  • The comparisons have to be written out as sentences. Is not enough just to write an adjective.
  • Finished: Choose your best sentence and write it on the back of the whiteboard.
  • The teacher  is going to choose two sentences and discuss them with the students.


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparing

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparing

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goal
At the end of this class you can:
recognise 
understand
apply 
  • adjectives in a sentence
  • the English degrees of comparison (verheleijkende trap)

You can write sentences where you compare the characteristics/qualities of different objects.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Y at the end then be aware of changes

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

This car is ___ than my brother's car.
A
safe
B
safer
C
safest
D
more safe

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

slogans
Do you know any advertising slogans that use comparatives or superlatives?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies