Cursus 3 §2 Personages (en extra uitleg perspectieven)

 Cursus 2 §2 Personages 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Cursus 2 §2 Personages 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Deze les maken we in het papieren lesboek
- Je leert je inleven in een personage
- Je kunt uitleggen hoe een personage zich voelt

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 3 - Woordweb

Wat gaan we deze les doen?
* herhaling vorige les
* leren over personages (blz.72)
* extra uitleg over perspectieven
Opdrachten maken en nakijken (blz. 72-77)

Slide 4 - Tekstslide

Typen
- altijd dezelfde kenmerken
- overdreven slecht, overdreven dom
Karakters
- lijkt meer op een echt mens
- goede en slechte eigenschappen
- maken keuzes en maken een ontwikkeling door.

Slide 5 - Tekstslide

In boeken hoofdpersonen en bijfiguren
Personages: alle personen die een rol spelen in een verhaal
Hoofdpersonen: Het belangrijkste personage, degene over wie het hele verhaal gaat. Soms heeft een verhaal meerdere hoofdpersonen.
Bijfiguren: De andere personages

Slide 6 - Tekstslide


Darth Vader

Star Wars
A
Karakter
B
Type

Slide 7 - Quizvraag


Juffrouw Bulstronk

Mathilda
A
Karakter
B
Type

Slide 8 - Quizvraag


Harry Potter
A
Karakter
B
Type

Slide 9 - Quizvraag


Cruella de Vil

101 Dalmatiërs
A
Karakter
B
Type

Slide 10 - Quizvraag


Gargamel

De Smurfen
A
Karakter
B
Type

Slide 11 - Quizvraag

Inleven
Omdat in verhalen niet alleen wordt beschreven wat personages meemaken, maar ook hoe ze zich voelen, ga je hun gedrag vaak beter begrijpen. 
Dat noem je INLEVEN.

Slide 12 - Tekstslide

Uiterlijk
Alles wat je aan de buitenkant kunt zien.

  • leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
  • gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies, extravert-introvert
  • relatie tot andere personages: broer-zus, minnaar-minnares, schurk-held

Slide 13 - Tekstslide

Innerlijk
Alle gedachten en gevoelens,
juist de dingen die je niet aan de buitenkant
kunt zien. 

Door de beschrijving van het innerlijk leer je het personage kennen.
Je begrijpt zo ook het gedrag van het personage beter.

Slide 14 - Tekstslide

Personages
  1. De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

  2. In het verhaal ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

  3. Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan identificeer jij je met dat personage.

Slide 15 - Tekstslide

De opdrachten van de vorige les nakijken:

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 1:
Samen lezen TEKST 1
Samen de vragen 1 tot en met 5 beantwoorden.

Schrijf al jouw antwoorden op in je schrift!

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 2:
Samen lezen TEKST 2
Samen de vragen 1 tot en met 6 beantwoorden.

Schrijf al jouw antwoorden op in je schrift!

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3:
Samen lezen TEKST 3
Samen de vragen 1 tot en met 6 beantwoorden.

Schrijf al jouw antwoorden op in je schrift!

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4:
Samen lezen TEKST 4
Samen de vragen 1 tot en met 5 beantwoorden.

Schrijf al jouw antwoorden op in je schrift!

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 5:
De vragen gaan over Rafael en Lynn 3.0 (alle teksten)
Samen de vragen 1 tot en met 3 beantwoorden.

Schrijf al jouw antwoorden op in je schrift!

Slide 21 - Tekstslide

Tip?
Bij het beantwoorden van vragen schrijf je met volle, duidelijke zinnen. Dit moet je namelijk ook tijdens toetsen doen!

Slide 22 - Tekstslide

Perspectieven
Fictie

Slide 23 - Tekstslide

Perspectieven

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen perspectieven
- Je kunt benoemen wat voor soort perspectieven er zijn
- Je kunt perspectieven herkennen uit het verhaal 

Slide 25 - Tekstslide



  • hoofdpersoon 
  • bijfiguren 


  1. ik-perspectief
  2. hij/zij-perspectief 
  3. wisselende perspectieven 
Personages:
Perspectieven:

Slide 26 - Tekstslide

Perspectieven
  • Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
  • Hij-/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven;
  • wisselend perspectief: het verhaal is vanuit meerdere perspectieven geschreven. In het ene hoofdstuk ligt het perspectief bijvoorbeeld bij het ene personage en in het andere hoofdstuk bij een ander.

Slide 27 - Tekstslide

Sleep de perspectieven naar de juiste uitleg
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven
Het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven.
Het perspectief ligt het ene hoofdstuk bij die persoon en het volgende hoofdstuk bij iemand anders.
Wisselend perspectief
Ik-perspectief
Hij/zij-perspectief

Slide 28 - Sleepvraag

Door de wisselende perspectieven kruipt de lezer in het hoofd van verschillende hoofdpersonen en krijgt hij/zij een informatievoorsprong op hen. Zo ontstaat spanning.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het perspectief?

Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. ‘Kwart voor zes,’ mompelde hij, ‘het is nog nacht.’ Hij wreef zich in het gezicht. ‘Wat een ellendige droom,’ dacht hij. ‘Waar ging het over?’ Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. ‘Het wordt dit weekeind goed weer,’ zei iemand. 
A
Ik-perspectief.
B
Hij-/zij-perspectief (hij/zij).
C
Wisselend perspectief
D
Er zijn meerdere perspectieven.

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het perspectief?

"De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet arm. Ik was op veel manieren anders dan de mensen om mij heen, maar armer was ik niet. Dat weet ik. Er is een moment geweest waarop ik het merkte. Dat herinner ik me als de dag van gisteren."
A
Ik-perspectief.
B
Hij-/zij-perspectief.
C
Wisselend perspectief.
D
Er zijn meerdere perspectieven.

Slide 31 - Quizvraag

Als de schrijver niet schakelt tussen perspectieven is er sprake van een wisselend perspectief.
A
Waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Hoeveel perspectieven ken je nu?
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 33 - Quizvraag

Wat voor vertelperspectief heb je, als verschillende personages elkaar afwisselen?
A
Meerdere perspectieven.
B
Wisselend perspectief.
C
Ik-hij-zij-perspectief
D
Hij-/zij-perspectief.

Slide 34 - Quizvraag

Ook oefen met perspectieven

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link