Wat is het gevolg van een hoge arbeidsproductiviteit?
A
Lagere loonkosten per product
B
Dure producten produceren
C
Meer geld voor kapitaalgoederen
D
Goedkope producten produceren
Slide 16 - Quizvraag
Door specialisatie stijgt de arbeidsproductiviteit
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten...
A
Dalen
B
Stijgen
C
Gelijk blijven
D
Verdwijnen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
productiefactoren
Slide 19 - Quizvraag
Krijg je door mechanisatie en automatisering een hogere of lagere arbeidsproductiviteit?
A
Hoger
B
lager
Slide 20 - Quizvraag
Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen per dag. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit per dag.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000
Slide 21 - Quizvraag
Een fietsfabriek produceert 120 fietsen per week. In de fabriek werken 6 werknemers die elk 5 dagen per week werken. Berekende arbeidsproductiviteit per maand.
A
4 fietsen
B
17 fietsen
C
16 fietsen
D
10 fietsen
Slide 22 - Quizvraag
Een medewerker produceert in 2017 2.300 stuks per maand. Door aanschaf van een machine loopt de productie per medewerker op naar 2.450 stuks per maand. Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit toegenomen?
A
9,57%
B
7,32%
C
6,52%
D
10,21%
Slide 23 - Quizvraag
Mechanisatie is wanneer computers machines besturen.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quizvraag
Wat is: Machines die het zware werk van mensen makkelijker maken?
A
Mechanisatie
B
Automatisering
C
Industrie
D
BTW
Slide 25 - Quizvraag
Computers nemen het werk over van mensen
A
Mechanisatie
B
Automatisering
Slide 26 - Quizvraag
Wat kan een nadeel zijn van automatisering?
A
Computers gaan snel stuk
B
Computers zijn snel verouderd
C
Computers zijn complex in de bediening
D
Arbeidsplaatsen kunnen verloren gaan
Slide 27 - Quizvraag
De verkoopprijs bestaat uit:
A
Inkoopprijs + BTW
B
Inkoopprijs + Brutowinst + BTW
C
Brutowinst + BTW
D
Inkoopprijs + Brutowinst
Slide 28 - Quizvraag
Een winkelier ontvangt voor zijn producten:
A
de inkoopprijs inclusief btw.
B
de verkoopprijs exclusief btw.
C
de verkoopprijs inclusief btw.
D
de inkoopprijs exclusief btw.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de consumentenprijs?
A
Verkoopprijs zonder BTW
B
Verkoopprijs
C
Verkoopprijs met BTW
D
Inkoopprijs
Slide 30 - Quizvraag
Een stoel kost zonder 21% BTW €200. Wat is de prijs inclusief BTW?
A
€ 42,-
B
€ 38,-
C
€ 242,-
D
€ 238,-
Slide 31 - Quizvraag
Joost koopt een broek van €99 inclusief 21% btw. Wat is de prijs exclusief btw?
A
€ 78,21
B
€ 119,79
C
€ 81,82
D
€ 88,63
Slide 32 - Quizvraag
Een product heeft een verkoopprijs van € 3, inclusief 6% btw. Wat is de verkoopprijs exclusief btw?
A
€ 3,19
B
€ 2,82
C
€ 2,83
D
€ 2,66
Slide 33 - Quizvraag
Wat is géén werknemersverzekering?
A
WW
B
ZW
C
WIA
D
AOW
Slide 34 - Quizvraag
Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW
Slide 35 - Quizvraag
De AOW en de AWBZ zijn de bekendste voorbeelden.
A
sociale voorziening
B
Sociale verzekering
C
Volksverzekering
D
Werknemers
verzekering
Slide 36 - Quizvraag
De AOW is een volksverzekering. Wie heeft hier recht op?
A
Kinderen
B
Mensen met de pensioengerechtigde leeftijd
C
Ouders
D
Alle inwoners van Nederland
Slide 37 - Quizvraag
Is de WW een werknemers of volksverzekering?
A
werknemersverzekering
B
volksverzekering
Slide 38 - Quizvraag
Welke werknmersverzekering biedt een uitkering aan arbeidsongeschikte werknemers?
A
WIA
B
WW
C
ANW
D
AOW
Slide 39 - Quizvraag
Ontvangen btw (bij verkoop)
moet 1 keer per kwartaal worden afgedragen.
Betaalde btw (bij inkoop)
krijg je 1 keer per kwartaal terug.
Slide 40 - Tekstslide
De btw bij verkoop is € 500,- De btw bij inkoop is € 200,-
A
Ik moet € 700,- afdragen aan de belastindienst
B
Ik moet € 300,- afdragen aan de belastingdienst
C
Ik krijg € 300,- terug van de belastingdienst
D
Ik krijg € 700,- terug van de belastingdienst
Slide 41 - Quizvraag
De btw bij verkoop is € 1.000,- De btw bij inkoop is € 1.300,-
Waarde bestelwagen €12.900 die 5 jaar gebruikt kan worden. Bij inruil krijg je er €1.025 voor terug. Bereken de afschrijving per maand?
A
€198
B
€1.920
C
€2.375
D
€258
Slide 45 - Quizvraag
Een groenteboer heeft een koeling van 8.500 euro gekocht. Hij schrijft 15% af van de aanschafwaarde. Wat is de boekwaarde na 2 jaar?
A
€ 6.141
B
€ 5.950
C
€ 5.600
D
€ 8.000
Slide 46 - Quizvraag
Bereken de afschrijving van een nieuwe bestelauto: De auto kost nieuw €25.000, je rijdt er 5 jaar in. Voor de auto bestelauto krijg je nog €7.500 terug.
A
€5.000
B
€6.500
C
€3.500
D
€4.250
Slide 47 - Quizvraag
Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht. Hij schrijft elk jaar 20% af van de boekwaarde. Wat is de afschrijving het 2e jaar?
A
€1.360
B
€ 1.630
C
€ 1.700
D
€ 2.000
Slide 48 - Quizvraag
De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500. Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000. Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen. Bereken de afschrijving per jaar.