Ma 13-02-23 4.2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

HA3C

Montag, 13. Februar 2023

die Planung

• Weektaak controle
• Herhalen Grammatik B: 

       keuzevoorzetsels

• Neu Grammatik C: keuzevoorzetsels 2
• Samen oefenen
• Aufgaben

Weektaak controle

ff

Kapitel 4, Lektion 1, Aufgabe: 11 t/m 14

Elyas, Joudi, Julius, Eliana, Sophiá, Coen, Brandon, Lise, Lou, Maartje, Fréderique, Jip, Lotte, Tim, Maxim

Niet af --> boek?

Wiederholen

Grammatik B keuzevoorzetsels

Wat weiß du noch?

7 Fragen

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)? [meerdere antwoorden]

1. Waarheen?
2. Wanneer?
3. Waar?
4. Waarom?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?

1. Waarheen?
2. Wanneer?
3. Waar?
4. Waarom?

op

aan/op/bij/naar

achter

naast

in/naar

over

onder

voor

tussen

zwischen

vor

über

unter

in

an

neben

auf

hinter

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sein'

1. 3e
2. 4e

Onder welke naamval valt het werkwoord 'fahren'

1. 3e
2. 4e

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sich setzen'

1. 3e
2. 4e

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sitzen'

1. 3e
2. 4e

Grammatik B

keuzevoorzetsels

met tijd

1. an of am (an+dem=am) (op) gebruik je bij een dag/dagdeel

Bv.: op woensdag --> am Mittwoch of 's ochtends --> am Morgen

2. in of im (in+dem=im) 

Bv. in juni --> im Juni of over een maand --> in einen Monat

3. vor (voor, een...geleden)

Bv. voor 2 mei --> vor dem zweiten April of een jaar geleden --> vor einem Jahr

4. zwischen (tussen)

Bv. tussen 18 en 23 Juli --> zwischen dem 18. und dem 23. Juli

C: Keuzevoorzetsels met tijd 3e naamval

Oefenen

1. Ich habe ______ Montag Geburtstag.

2. Wir fahren ____ dem Winter nach Österreich.

3. ____ einem Monat wurde mein Opa 90.

4. Kannst du mich ____ neun Uhr in der Schule treffen?

5. _____ dem 10. und dem 17. April is die Straße geschlossen. 

Welk keuzevoorzetsels: an/in/vor/zwischen

 Aufgaben machen

opdrachten maken

• Was (wat)? 

Kapitel 4, Lektion 2, Aufgabe: 5, 8, 10, 11, 14

• Wie (hoe)? Online of boek
• Hilfe (hulp)? Buren, docent

• Zeit (tijd)? 11:30

An die Arbeit!