herhaling basisstof

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 2

Herhaling Hfst 3

Een quiz...

Fictie

Wat is geen kenmerk van een hoofdpersoon?

1. Het is alsof je deze persoon zelf bent
2. Deze persoon wordt niet zo uitgebreid beschreven
3. Je leert de gevoelens van deze persoon goed kennen
4. Je beleeft een verhaal via deze persoon.

Naast een hoofdpersoon, kom je in een verhaal meerdere....tegen

1. minder belangrijke
2. stripfiguren
3. bijfiguren
4. karakters

Als je een persoon beschrijft, dan let je op:

1. uiterlijk, karaktereigenschappen en belangrijke kenmerken
2. uiterlijk en belangrijke kenmerken
3. uiterlijken karaktereigenschappen
4. karaktereigenschappen en belangrijke kenmerken

Wat zijn relaties?

1. verkering enzo....
2. hoe mensen met elkaar omgaan

Grammatica

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.

1. koken
2. Brenda en Amir
3. een maaltijd
4. van Jan

Wat is het onderwerp in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.

1. koken
2. Brenda en Amir
3. een maaltijd
4. van Jan

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.

1. koken
2. Brenda en Amir
3. een maaltijd
4. van Jan

Wie/ Wat + gez
Met deze vraag vind je:

1. lijdend voorwerp
2. persoonvorm
3. ww gezegde
4. onderwerp

Wie/ Wat + gez + ond
Met deze vraag vind je:

1. lijdend voorwerp
2. persoonvorm
3. ww gezegde
4. onderwerp

Wanneer is er geen lijdend voorwerp in een zin?

1. Als de basiszin uit 2 delen bestaat
2. Als je geen goed antwoord krijgt op de vraag wie/wat +gez+ond?
3. Als het zinsdeel een hoeveelheid aan geeft
4. alle drie zijn goed

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

tuin =

1. ZNW
2. BNW
3. WW
4. LW

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

In =

1. ZNW
2. VZ
3. WW
4. LW

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

lelijke =

1. ZNW
2. VZ
3. BNW
4. LW

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

In deze zin zijn ? lidwoorden

1. 4
2. 3
3. 2
4. geen

De chauffeur (vervoeren) kisten met peren naar de winkels.

1. vervoert
2. vervoerd
3. vervoerdt
4. vervoeren

Gisteren heb ik iets te hard (sporten)

1. gespord
2. gespordt
3. gesport
4. gesporten

Waar is het werkwoord op de juiste manier gespeld als VDW en als BNW

1. gemist - gemiste
2. vergroot - vergrootte
3. verbreedt - verbrede
4. verplicht - verplichtte

Waar staat de hoofdletter op de verkeerde plaats?

1. Ik maak huiswerk 's avonds.
2. 25 kinderen maken huiswerk.
3. 'S avonds maak ik huiswerk
4. ik maak het huiswerk van Jan.

Wat betekent:

diverse

1. na een tijdje
2. verschillende
3. samen
4. wel willen doen

Wat betekent:

aanzienlijk

1. heeft tot gevolg
2. langzame verandering
3. een verband
4. veel

Wat betekent

op peil

1. uit je hoofd leren
2. duidelijk beeld
3. op een goed niveau
4. volgens de regels

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze loop loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?

1. hij
2. is
3. al
4. hond

Wat is het verschil tussen een informerende en een uitleggende tekst?

1. Een informatieve tekst probeert iets nieuws uit te leggen
2. Een uitleggende tekst probeert je te vertellen hoe je iets moet doen
3. Een informatieve tekst probeert iets nieuws te vertellen
4. Er is geen verschil