Perron 4 - Onderwerp, persoonsvorm, gezegde

Zinnen ontleden
Deze les:
- Onderwerp
- Persoonsvorm
- Het gezegde
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinnen ontleden
Deze les:
- Onderwerp
- Persoonsvorm
- Het gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleding
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Een zinsdeel is een woord of groepje woorden dat bij elkaar hoort.  

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding
Jan eet een appel in de tuin.
In de tuin eet Jan een appel.
Eet Jan een appel in de tuin?


Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding
Jan eet een appel in de tuin.
In de tuin eet Jan een appel.
Eet Jan een appel in de tuin?
Ondanks de volgorde blijven deze woorden bij elkaar.
Jan is het onderwerp. Eet de persoonsvorm. Dit leer je vandaag. 


Slide 4 - Tekstslide

Samenstellingen
Gebruik de roze hulpkaart. Lees deze kort door.
Je schrijft de samenstelling op. Let steeds op het eerste woord. Welke regel hoort hierbij?

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel samenstellingen heb je goed?
Hoeveel samenstellingen heb je goed?
Verbeter de woorden die je fout hebt.
Besproken?
Veeg het uit een tissue. 

Slide 6 - Tekstslide

Maak de samenstelling
varken + stal
zon + bril
rood + kool
Hoog + school
ere +zaak
reus + plan
schat + bout

Slide 7 - Tekstslide

Kijk na en verbeter
Varkensstal  - Zonnebril - rodekool - hogeschool- erezaak- reuzeplan- schattebout-

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel samenstellingen heb je goed?
Hoeveel samenstellingen heb je goed?
Verbeter de woorden die je fout hebt.
Besproken?
Veeg het uit een tissue. 

Slide 9 - Tekstslide

Samenstelling
fiets + stalling
vuilnis + belt
Stad + centrum
lengte + maat
smoel + boek
tv + programma 
Wc + pot

Slide 10 - Tekstslide

Kijk na en verbeter
fietsenstalling -   - vuilnisbelt - stadscentrum -lengtemaat - smoelenboek = tv-programma - wc-pot

Slide 11 - Tekstslide

Na een afkorting komt een streepje
Het ANWB- koppel
De tv-ster 
De wc-deur
De dj-tafel

Slide 12 - Tekstslide

Het ANWB-koppel

Slide 13 - Tekstslide

Vandaag start perron 4
Let op: moeilijkste perron 
Sneeuwbaleffect. Je moet vanaf het begin goed opletten. Alle informatie heb je nodig om het uiteindelijk compleet te snappen. 

Slide 14 - Tekstslide

Sneeuwbaleffect 

Slide 15 - Tekstslide

Vul iets in bij de puntjes.
Ik ................... naar school

Slide 16 - Open vraag

Ik ............ naar school. 
fiets                                          Dit zijn allemaal werkwoorden.
kruip                                         Dit noemen we de persoonsvormen.      
sluip
ren
huppel

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm!
Ik huppel naar school.
Ik huppelde naar school. 
Huppel verandert, dus is de pv. 

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Jan is de hele dag aan het gamen.

Slide 19 - Open vraag

Mevrouw van Hees legt de opdracht uit.

Slide 20 - Open vraag

Het gezegde
Alle werkwoorden in de zin hoort bij het gezegde.

Slide 21 - Tekstslide

Het gezegde
Wat heb ik net verteld? De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Dus de persoonsvorm hoort bij het gezegde. 

Slide 22 - Tekstslide

Wat hoort nog meer bij het gezegde?
De juf is aan het voetballen.
Aan het hoort bij het gezegde.
Gezegde is:
is aan het voetballen 

Slide 23 - Tekstslide

Wat hoort nog meer bij het gezegde?
Het woordje te
Wat zit je te janken in een hoekje?
Gezegde: zit te janken. 

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het gezegde in deze zin?
Mevrouw van Hees is de hele dag aan het gamen.

Slide 25 - Open vraag

Wat hoort nog meer bij het gezegde?
Sommige werkwoorden kan je scheiden.
Opbellen =  op + bellen
Nakijken = na + kijken
uitgeven = uit + geven
Deze woorden horen ook bij het gezegde. 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
Neem jij de even op?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het gezegde?
Laat jij de hond even uit?

Slide 28 - Open vraag

Hoeveel werkwoorden in een gezegde?
"Oma had willen kunnen blijven leren schaken" zei huilend opa afwassend.
-wát had ze?
Hij zuchte, boog, herhaalde snikkend: "had willen kunnen blijven leren schaken!"

Slide 29 - Tekstslide

Onderwerp
Kan je vinden door te vragen: wie/wat + gezegde.
Het onderwerp is vaak iemand of iets. 


Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Ik doe het nog een keertje voor..
De docent Nederlands legt uit hoe je het onderwerp uit een zin kan halen.
Wat is het onderwerp?
Wie legt uit?
De docent Nederlands

Slide 33 - Tekstslide

Onderwerp kan lang zijn
Het irritante, verwende en lelijke ventje uit Dordrecht fietst.
Wie fietst?
Het irritante, verwende en lelijke ventje uit Dordrecht

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van deze zin?
De knappe voetballer scoort drie keer in deze wedstrijd.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin?
Het knappe meisje uit Den Haag vraagt de jongen mee uit.

Slide 36 - Open vraag

Je hebt deze les geleerd:

De persoonsvorm: het werkwoord uit de zin die in tijd kan veranderen.
Het gezegde: alle werkwoorden uit een zin.
Het onderwerp: iets of iemand, kan je vinden door te vragen: 
wie / wat + gezegde?

Slide 37 - Tekstslide

Belangrijk voor dit Perron.
1. Houd je huiswerk bij. Je moet veel oefenen om het te begrijpen.
2. Vraag het op tijd. Niet pas als er een toets aankomt. Ik kan dan niet alles meer uitleggen. Daar is het perron te lang voor.
3. Oefen veel samen en alleen! 
4. Misschien heb je extra uitleg nodig. Dit kan tijdens het ontwikkeluur. 
5. Gebruik de hulpkaart!

Slide 38 - Tekstslide