Leesvaardigheid en woordenschat (H2 & 3) Toets 24 maart
Slide 2 - Tekstslide
3.3 Lezen
In deze paragraaf:
leer je alinea's herkennen
kernzinnen in een alinea aanwijzen
hoofd- en bijzaken onderscheiden
signaalwoorden van een tegenstelling herkennen
Slide 3 - Tekstslide
Vandaag
Bespreken huiswerk
Aan de slag met hoofdzaken en bijzaken
Oefenen met woorden van hoofdstuk 2
Slide 4 - Tekstslide
3.3 lezen - even herhalen
Wat is een kernzin?
=> De zin met de belangrijkste informatie van de alinea
Wat is een alinea?
=> Een stukje tekst, dat over een deel van het onderwerp gaat. In een tekst kunnen meerdere alinea's zitten.
Slide 5 - Tekstslide
Woorden - even oefenen
Wat betekent het onderstreepte woord? Die jongen is altijd zo attent, hij neemt altijd een cadeautje mee.
=> met zorg en aandacht voor anderen
Wat betekent het onderstreepte woord? De klas nam het initiatief voor een inzamelingsactie.
=> wat je als eerste voorstelt of doet.
Wat betekent het onderstreepte woord? De opdracht die hij inleverde was echt volmaakt.
=> perfect, foutloos
Slide 6 - Tekstslide
Aan de slag
Bespreken huiswerk - Opdracht 8, 9 en 10 blz. 197-198
Slide 7 - Tekstslide
3.3 Lezen - Hoofdzaken en bijzaken (blz. 198)
In elke tekst staat belangrijke en minder belangrijke informatie.
Belangrijke informatie over het onderwerp van een tekst noem je hoofdzaken.
de minder belangrijke informatie in een tekst zijn bijzaken. Ze maken de hoofdzaken in de tekst duidelijker.
Bijzaken kunnen zijn:
- voorbeelden
- herhalingen
- uitleg
Slide 8 - Tekstslide
Aan de slag
Maken opdracht 11, 12 en 13 blz. 198-200
Slide 9 - Tekstslide
Wat je moet weten voor de toets.
Wat feiten en meningen zijn. (H2)
De signaalwoorden van een opsomming. (H2)
Wat een alinea is en hoe je die herkent. (H3)
Wat een kernzin en toelichting is. (H3)
Het herkennen van hoofdzaken en bijzaken. (H3)
De signaalwoorden van een tegenstelling. (H3)
Slide 10 - Tekstslide
3.3 Lezen - Kernzin en toelichting (blz. 195)
Een langere tekst is verdeeld alinea’s. De zinnen in een alinea horen bij elkaar. Ze gaan over hetzlefde stukje van het onderwerp (deelonderwerp).
In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van die alinea. Vaak is het de eerste zin van de alinea.
De andere zinnen zijn een toelichting bij de kernzin. Ze geven uitleg of een voorbeeld.
Bijvoorbeeld: Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven. Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst. Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji. Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
Bespreken huiswerk - Opdracht 8 en 9 blz. 196-197 - Hoofdzaken en bijzaken blz. 198 en bespreken opdracht 10 blz. 198.
Maken opdracht 11 t/m 14 blz. 198 - 201,
Slide 12 - Tekstslide
3.3 Aan de slag
ERHHW
Samen maken opdracht 7 blz. 196
Zelfstandig lezen tekst 2 en maken opdracht 8 en 9 blz. 196-197
Huiswerk:
Lezen tekst Hoofdzaken en bijzaken blz. 198 en maken opdracht 10 blz. 198.
Oefenen woorden hoofdstuk 2 blz. 137.
Slide 13 - Tekstslide
3.3 Woordenbingo
Je krijgt een lege 'bingokaart' met 9 vakjes.
Je vult in elke vakje een woord in hoofdstuk 2 blz. 137
Op het bord draait het 'Rad met de Betekenissen'
Stopt het Rad bij een betekenissen waar jij het woord van hebt opgeschreven, dan zet je daar een kruis doorheen.