Nederlands - lezen

Nederlands
lezen/luisteren
hoofdgedachte en onderwerp
beeldspraak
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
lezen/luisteren
hoofdgedachte en onderwerp
beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Het onderwerp van een tekst omschrijf je in...
A
één of een paar woorden
B
een zin

Slide 2 - Quizvraag

om het onderwerp van een tekst te bepalen gebruik je ...
A
de strategie oriënterend lezen
B
de strategie intensief lezen (en luisteren).

Slide 3 - Quizvraag

De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst of het fragment over gaat en geeft iets meer informatie dan alleen het onderwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

om de hoofdgedachte te bepalen gebruik je ...
A
de strategie oriënterend lezen
B
de strategie intensief lezen (en luisteren).

Slide 5 - Quizvraag

uitleg 
Neem bijvoorbeeld het onderwerp “frisdrank”. Een tandarts en een café-eigenaar zouden allebei een tekst kunnen schrijven over dit onderwerp. Ze hebben echter verschillende belangen, dus de hoofdgedachte van hun teksten zal waarschijnlijk anders zijn.








Slide 6 - Tekstslide

verschil onderwerp - hoofdgedachte
Tekst van de tandarts:
Onderwerp: Frisdrank
Hoofdgedachte: Frisdrank is slecht voor je tanden.

Tekst van de café-eigenaar:
Onderwerp: Frisdrank
Hoofdgedachte: Frisdrank is lekker en verfrissend







Slide 7 - Tekstslide

een tekstgeraamte...
gebruik je om oriënterend te lezen

Slide 8 - Tekstslide

Waaruit bestaat een tekstgeraamte? Benoem de elementen die jij kent.

Slide 9 - Open vraag

Waaruit bestaat het tekstgeraamte?
titel
tussenkopjes
afbeeldingen
tabel en/of grafiek
bron
inleiding
laatste alinea

Slide 10 - Tekstslide

letterlijk of figuurlijk 
Letterlijk taalgebruik
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
Bijvoorbeeld: Als je de ijsjes niet in de vriezer legt, smelten ze.
Hier wordt letterlijk het smelten van het ijs bedoeld, want ijs kan echt smelten.

Figuurlijk taalgebruik
Er wordt iets anders bedoeld dan dat er staat. Figuurlijk taalgebruik wordt ook wel beeldspraak genoemd. Alle spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes vallen dus onder beeldspraak.
Bijvoorbeeld: Mijn vriend is zó lief voor mij, hij laat mijn hart smelten.
Hier wordt smelten figuurlijk bedoeld.







Slide 11 - Tekstslide

context gebruiken bij beeldspraak
Het woord ‘hart’ kan letterlijk zijn:
“Na het sporten pompt mijn hart sneller”.
Hier gaat het over je hart in je lichaam.
Het woord ‘hart’ kan figuurlijk zijn:
“Er wordt een nieuw café geopend in het hart van de stad”.
Hier gaat het over het midden / het centrum van iets, in dit geval van de stad.

Slide 12 - Tekstslide

je verbeelding gebruiken 
om de betekenis te raden...

Slide 13 - Tekstslide

Ik sta aan de voet van de berg.
A
ik sta beneden
B
ik sta boven

Slide 14 - Quizvraag

De draak heeft zijn eieren gelegd.
A
Problemen gaan er sowieso komen, daar is helaas niets meer aan te doen.
B
Hij heeft zijn geniepige plan gemaakt.

Slide 15 - Quizvraag

Het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje.
Wat kan dit betekenen?

Slide 16 - Open vraag

uitleg
De krentenbol staat voor het zoete/mooie leven en het harde stukje voor de tegenslagen die je soms tegenkomt.

Slide 17 - Tekstslide

einde

Slide 18 - Tekstslide