Alles onder elkaar Fictie

Fictie
Waarom lees jij fictie?
Welke kenmerken heeft een goed verhaal volgens jou?

Schrijf belangrijke kenmerken op.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fictie
Waarom lees jij fictie?
Welke kenmerken heeft een goed verhaal volgens jou?

Schrijf belangrijke kenmerken op.

Slide 1 - Tekstslide

Leesdoelen
- ontspanning bieden
- kennis verwerven
- herkenning vinden

Slide 2 - Tekstslide

Soorten boeken
- roman
- novelle
- kort verhaal
- autobiografie
- biografie
- dagboek
- strip

Slide 3 - Tekstslide

thema & motieven 
Thema: waar gaat het verhaal over (probeer het weer te geven in een zin)
Motieven: geven betekenis aan het thema (bijvoorbeeld het motief van de liefde, vriendschap, de relatie tussen ouder en kind)

Het lijkt op elkaar!

Slide 4 - Tekstslide

thema en motieven 2 



Motieven = terugkerende, betekenisvolle elementen in het verhaal 

abstract motief = bijvoorbeeld liefde, verraad, vriendschap 

leidmotief = een steeds terugkerend iets in een verhaal wat symbool staat voor iets. Bijvoorbeeld een uil die voor wijsheid staat. 

klassiek motief = motief dat vaak gebruikt wordt. Bijv. assepoestermotief.

Slide 5 - Tekstslide

Karakter of type 
Type: stereotiepe trekken, geen ontwikkeling van het karakter (bijvoorbeeld Roodkapje)

Karakter: ontwikkeling van de persoon. De hoofdpersoon in een boek maakt vaak een ontwikkeling door. Aan het einde van het boek is hij of zij niet meer helemaal hetzelfde. Heeft dingen geleerd, etc. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging.
Ieder verhaal heeft een vertelperspectief

Slide 7 - Tekstslide

de personale verteller

Bij een personaal vertelperspectief is de verteller geen personage in het verhaal. Je hebt als lezer het idee dat het verhaal zichzelf vertelt, omdat het is geschreven in de derde persoon, dus vanuit 'hij' of 'zij'. Lezers komen alleen te weten wat de hoofdpersoon ziet, hoort en denkt. Ze kunnen niet in de hoofden van andere personages kijken en krijgen geen extra informatie.

Slide 8 - Tekstslide

Bij deze vertelvorm vertelt de ik-persoon zijn verhaal. Dit vertelperspectief komt voor in autobiografieën, maar ook in romans waarin de hoofdpersoon of verteller aan het woord is en als 'ik' vertelt.
Er zijn twee verschillen vormen van ik-vertellingen. De ‘ik’ kan in de verleden tijd praten, over gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden. Die stijl wordt ook wel ‘de vertellende ik’ genoemd. Maar een ik-persoon kan ook verslag doen van gebeurtenissen terwijl hij/zij ze ervaart. Die vorm wordt ook wel ‘de belevende ik’ genoemd.
de ik-verteller

Slide 9 - Tekstslide

Vertelperspectief  – 
wisselend perspectief
Je kunt het vertelperspectief ook steeds laten wisselen tussen verschillende personages. Lezers volgen dan meerdere hoofdpersonen. Ze lezen het verhaal dan door de ogen van deze mensen, zodat het verhaal van verschillende kanten wordt belicht en door meerdere personen wordt verteld.

Slide 10 - Tekstslide

Welk perspectief is dit?
"Mijn familie en ik woonden in een boerenhuis aan de rand van Serov. Het stond boven op een heuvel. Een massief houten blokhut was, een traditionele izba; warm in de winter, koel in de zomer."

Het begin van Roza van Olivier Willemsen

Slide 11 - Tekstslide

Functies van ruimtes 
plaatsbeschrijving: gedetailleerde beschrijving van een plek, bijv. de huiskamer

sfeer: gedetailleerde beschrijving van bijvoorbeeld het weer (bijv. onweer)

informatie over personage en diens gevoelens: bijvoorbeeld iemand in een afgesloten ruimte

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden technieken spanning 
open plekken in de tekst: lezer weet niet gelijk alles

uitstel en vertraging: auteur werkt toe naar een climax en kan dan bijvoorbeeld ineens weer een flashback geven

dwaalspoor: de schrijver wekt verkeerde vermoedens

vooruitwijzing: er wordt alvast verwezen naar een mogelijke afloop (dit is niet hetzelfde als een informatievoorsprong)

Slide 13 - Tekstslide

Chronologie en flashback
Chronologische volgorde: gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde zoals ze in de werkelijkheid plaatsvinden.

Flashback: lezer wordt meegenomen naar het verleden (ook in dialogen, etc.). 


Slide 14 - Tekstslide

Verhaallijnen
Waar het verhaal om draait: kan om een of meerdere personen gaan. 

in medias res (halverwege het verhaal) of ab ovo (vanaf het begin)


Slide 15 - Tekstslide