AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN

¡Bienvenidos!
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vooraf...
Aquí = hier (dicht bij mij)
Ahí = daar (dicht bij jou)
Allí = daarginds (ver weg bij ons) 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HIER BIJ MIJ dichtbij
DEZE/ DIT
DAAR BIJ JOU verder weg
DIE /DAT
DAARGINDS    veel verder weg
DIE DAT          veel verder weg
este (M)
esta(V)
ese
esa
aquel
aquella
estos (MVM)
estas(MVV)
esos
esas
aquellos
aquellas
este libro = 
dit boek
esta mesa = deze tafel
ese libro = 
dat boek
esa mesa = 
die tafel
aquel libro= 
dat boek daarginds
aquella mesa = die tafel daarginds
estos libros = deze boeken
estas mesas = deze tafels
esos libros = 
die boeken
esas mesa = 
die tafels
aquellos libros= die boeken daarginds
aquellas mesas = die tafels daarginds
ZELFSTANDIG
GEBRUIK
esto
esta
eso
esa
aquel
aquella
estos
estas
esos
esas
aquellos
aquellas
Aanwijzend voornaamwoord; Los demostrativos

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig gebruik van het 
aanwijzend voornaamwoord
Dichtbij (jezelf): esto, ésta
vb:¿te gusta el chorizo? No, no me gusta esto
Iets verder weg (daar bij jou): eso , ése, ésa,esos , esas
vb: Te gusta jugar al fútbol? Sí, me gusta eso
Nog verder, (veel verder): aquello, aquella, aquellos, aquellas, 
vb: ¿quién es el hombre allí?  Aquel es mi papá.



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling: aanwijzende voornaamwoorden
Aquí = hier, bij mij (deze, dit) / Ahí = daar, bij jou (die, dat) / Allí = daarginds, in de verte (die, dat)

  1. Aquí hay un libro. ¿Cómo se llama ___ libro?
  2. Allí hay un árbol. ¿Qué tan grande es ___ árbol?
  3. Ahí hay un papel. ¿Quieres usar ___ papel? 
  4. Allí hay una casa. ¿Te gusta ___ casa?
  5. Ahí hay unos pantalones. ¿Cuánto cuestan ___ pantalones? 
  6. Aquí hay una pluma. ¿Es ___ pluma tuya? 
  7. ___ está muy rico. 
  8. Ahí caminan unas niñas. ¿Cómo se llaman ___ niñas?
  9. ___ (Esta/ésta) silla es muy cómoda, pero ___ (esta/ésta) es más moderna. 
  10. Quiero otro calcetín, ___ (este/ésto/éste) está roto. 

timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig gebruik van het aanwijzend voornaamwoord: 
  • slaat het niet op een zelfstandig naamwoord? esto/eso/aquello
  • slaat het wél op een zelfstandig naamwoord? dan komt er een accent
Herhaling: aanwijzende voornaamwoorden


  1. Aquí hay un libro. ¿Cómo se llama ESTE libro?
  2. Allí hay un árbol. ¿Qué tan grande es AQUEL árbol?
  3. Ahí hay un papel. ¿Quieres usar ESE papel? 
  4. Allí hay una casa. ¿Te gusta AQUELLA casa?
  5. Ahí hay unos pantalones. ¿Cuánto cuestan ESOS pantalones? 
  6. Aquí hay una pluma. ¿Es ESTA pluma tuya? 
  7. ESTO está muy rico. 
  8. Ahí caminan unas niñas. ¿Cómo se llaman ESAS niñas?
  9. ESTA silla es muy cómoda, pero ÉSTA es más moderna. 
  10. Quiero otro calcetín, ÉSTE está roto. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies