Werkwoorden oefenen in verleden en voltooide tijd: heten ... krijgen
1 / 13
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Mijn buurman van vroeger heete Jan.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 2 - Quizvraag
Dat had niet gehoeven.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 3 - Quizvraag
Miep hieldde van klassieke muziek.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 4 - Quizvraag
De dieven hebben vannacht ingebreken.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 5 - Quizvraag
Hij koos altijd de moeilijkste weg.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 6 - Quizvraag
We hebben gisteren een film gekeken.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 7 - Quizvraag
De bel klonkt heel hard.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 8 - Quizvraag
Ze zijn op tijd voor het feest gekomt.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 9 - Quizvraag
Ik kochte een nieuwe jas.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 10 - Quizvraag
We hebben een cadeau van onze vrienden gekregen.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed
Slide 11 - Quizvraag
Schrijf zelf een zin in de verleden tijd met 1 van deze woorden: heten, hoeven, houden, inbreken, kiezen, kijken, klinken, komen, kopen, krijgen
Slide 12 - Open vraag
Schrijf zelf een zin met een voltooid deelwoord van: heten, hoeven, houden, inbreken, kiezen, kijken, klinken, komen, kopen, krijgen.
